Anabantidae

Labyrintvissen

Familie van tropische zoetwatervissen behorend tot de onderorde Anabantoidae. Ze zijn gekenmerkt door het bezit van het z.g. ademlabyrint. Aangezien de kieuwen voor de ademhaling dikwijls niet voldoende zijn, worden ze door dit orgaan ondersteund. De zuurstof wordt aan het oppervlak opgenomen door luchthappen. Zodra de vissen dit niet meer kunnen, vult het labyrint zich met water en zullen de dieren stikken. Overigens is het labyrint afhankelijk van de soort en de leeftijd meer of minder belangrijk. Ook zijn er enkele soorten die het langere tijd buiten het water uithouden. Een soort, de Anabas, kan ook het water gedurende enige tijd verlaten. Als het water, waarin hij woont, uitdroogt, kan hij over land proberen een water proberen te vinden waar hij verder kan leven. De meeste labyrintvissen kunnen dus leven in zuurstofarm water. Dat wil niet zeggen dat ze alleen daar voorkomen. De familie komt voornamelijk in Zuid-Oost Azië voor en ook in Indonesië en een deel van Afrika.

De vissen stellen weinig eisen als men maar rekening houdt met de behoefte aan warmte bij de meeste soorten. Aangezien ze dikwijls zeer fraai van kleur zijn en een interessante broedzorg hebben, behoren ze tot een gewilde groep aquariumvissen. De bak moet wel goed afgedicht zijn omdat ze graag springen en door hun luchtademhaling gevoelig zijn voor de koudere lucht boven het wateroppervlak. Voor wat betreft het voedsel zijn het ook gemakkelijke vissen. Ze eten vrijwel alles, dus ook droogvoer. Veel soorten zijn niet erg vreedzaam, zeker de mannetjes in de broedperiode.

De kweek is over het algemeen eenvoudig. Enkele soorten zetten hun eieren onder het oppervlak af en bemoeien zich verder nergens meer mee. Ook zijn er een klein aantal muilbroeders. Andere soorten bouwen een schuimnest met behulp van planteresten en schuimbellen. Dit nest wordt door de man gebouwd. Tijdens de balts worden de eieren afgezet en bevrucht. Ze worden verzameld en in het schuimnest ondergebracht. Na het afzetten moet het vrouwtje verwijderd worden en neemt de man de zorg voor de eieren en later de larven over. Dit duurt tot de jongen vrij gaan zwemmen. Het mannetje kan dan de jongen niet meer bij elkaar houden en moet ook verwijderd worden, daar hij ze anders opeet. De jongen moeten opgefokt worden met het allerfijnste infuus en later stofvoer. De waterstand mag de eerste dagen niet hoger zijn dan 15 cm en er moet goed doorgelucht worden. Na 2-4 weken ontwikkeld zich het labyrint en kan de waterstand opgevoerd worden. Snel groeiende jongen regelmatig uitvangen.