Familie der karpers uit de onderorde der karperachtigen. Een soortenrijke familie met vertegenwoordigers in Europa, Azië, Afrika en Noord-Amerika. Karpersoorten komen in vrijwel alle watertypen en gebieden voor behalve het hooggebergte. Sommige soorten houden van stilstaan of langzaam stromend water, terwijl andere soorten juist een voorkeur hebben voor snel stromend water.
De lichaamsvorm is meestal langwerpig rond tot ovaal. De vinnen zijn in het algemeen klein en altijd weekstralig. Vinvergrotingen zijn zeldzaam. De bekopening is in veel gevallen ingericht op het aftasten van de bodem met behulp van dikke lippen, verschillend gevormd mondfranje danwel baarddraden. Bij sommige soorten kan de bek ook slurfachtig uitgestulpt worden. Cypriniden hebben geen echte tanden maar hoornachtige keeltanden.
Over het algemeen zijn de kleinere Cypriniden uitstekende aquariumvissen. Ze zijn taai in gevangenschap, weinigeisend en vreedzaam. Er zijn vrijwel geen echte roofvissen in de familie. De meeste soorten leven graag in gezelschap en sluiten zich min of meer in grotere groepen aaneen. Ze zijn dan ook over het algemeen bijzonder geschikt voor het gezelschapsaquarium. Ze kunnen rustiger vissen wel eens lastig vallen en kunnen dan ook het beste met gelijksoortige vissen gehouden worden.
De eisen wat het voedsel betreft zijn vrij gering. Een enkele uitzondering daar gelaten zijn het alleseters. Er zijn dus geen problemen en de vis kan zeer gevarieerd worden gevoerd. De gewoonte om te grondelen heeft wel een vervelende bijkomstigheid. Door het opstuivende vuil kunnen fijngevederde planten aan de grond dichtslibben met alle kwalijke gevolgen vandien. (alg) De bodem moet dus nauwgezet schoongehouden worden.
De kweek geeft meestal geen problemen. De meeste soorten zijn vrijleggers, dwz de eieren worden na heftig jagen gewoon door
de bak verspreid. In een aantal gevallen worden de eieren ook bevestigd aan planten oid. Broedzorg komt in slechts een enkel geval voor, dus de ouderdieren moeten na het afzetten van de eieren verwijderd worden. Bovendien is het verstandig om in bepaalde gevallen de eieren tegen vraat te beschermen. Afzetroosters of kiezelstenen brengen hulp. De ontwikkeling van de eieren duurt 1-2 dagen. Na het uitkomen hangen de larven nog enkele dagen aan de ruiten of de planten. Daarna gaan ze vrij zwemmen en moeten ze gevoerd worden met fijn stofvoer. |