Algen

 

Artikel beschikbaar gesteld door :

Jan Hameeteman


Aan het inrichten van een eerste aquarium of het opnieuw inrichten van een reeds bestaande bak zal de aquariumhouder als regel veel aandacht besteden. De aangeschafte planten zijn tevoren met zorg gekozen en worden zodanig geplaatst dat ze, wanneer ze eenmaal uitgegroeid zijn, gezamenlijk het interieurbeeld vormen dat de aquariaan voor ogen had. Wanneer alles zich op deze manier voltrekt, is er niets aan de hand. Maar vaak gaat het anders. Juist in een nieuw ingericht aquarium wil na één è twee weken nogal eens een groene of blauw-groene aanslag verschijnen die zich vastzet op ruiten, bodem, planten, kienhout en dergelijke. Zodra we dit zien zullen we altijd moeten beginnen om die aanslag te verwijderen. De bodem bijvoorbeeld hevelen we met een slang zo goed mogelijk schoon. Daarbij proberen we bij een nieuw ingerichte bak zo weinig mogelijk water te verliezen. In dit stadium is veel water verversen namelijk nog niet aan te bevelen. Wél houden we deze bezigheid vol; eventueel om de andere dag. Toepassing van een koolfilter dat voor de mechanische filtering bovendien voorzien is van veel nylonwatten is onder deze omstandigheden eveneens aan te bevelen. Het bovenstaande is eigenlijk niet meer dan een korte samenvatting van een situatie en een aantal "eerste maatregelen" die we allemaal wel kennen. Het is gewoon de eerste reactie: de manier waarop we in élk geval altijd direct te werk moeten gaan in die situatie. In veel gevallen echter zijn de omstandigheden minder simpel dan hierboven geschetst. Soms kan in een reeds lang bestaand aquarium "de alg" onverbiddelijk toeslaan. Het visuele beeld dat we van algen in het ene of in het andere geval krijgen, kan onderling sterk verschillend zijn. Er kan duidelijk sprake zijn van negatieve invloeden op het gedrag en de gezondheid van de vissen - doch in andere gevallen zien we soms dat in een bealgd aquarium de vissen zich uitstekend ontwikkelen. Uit dit alles kunnen we alleen maar de conclusie trekken dat de wereld van de algen niet alleen "groot" is in omvang, maar ook in verscheidenheid. Om iets van die wereld te begrijpen zullen we ons enigszins in de achtergronden van een en ander moeten verdiepen en proberen daar mogelijkheden te vinden die ons bij de algenbestrijding in het aquarium kunnen helpen. De door ons voor de inrichting gekozen planten zijn altijd de soorten die we mooi vinden. Ze behoren tot de zogenaamde hogere planten. We bedoelen met die uitdrukking dat ze door de biologen in de rangorde van de plantenwereld ingedeeld zy n op een vrij hoge sport van de ladder. Het zijn namelijk "complete" planten: ze hebben wortels, een stengel bladeren, en - ook al zien wij die niet - meestal een bloeiwijze die geslachtelijke voortplanting mogelijk maakt. Dat soort planten hebben we uitgekozen, en dan zien we plotseling een ontwikkeling van "lagere" planten: algen. Met deze laatste zin is een heel belangrijk gegeven vastgesteld:
algen zijn planten. Ze behoren evengoed tot het plantenrijk als bijvoorbeeld Apononeton-soorten. Ze staan alleen wel op een veel lagere sport van de al eerder genoemde ladder: ze behoren tot de “lagere planten". Ze worden gerekend deel uit te maken grote wereld der Thiallofyten : ze hebben alleen een thallus (= lichaam). Naar de maatstaven van de hogere planten zijn ze incompleet: ze hebben geen wortels, stengel, bladeren enzovoort.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat ze altijd klein van afmetingen moeten zijn. In de natuur blijkt dat die variëren van eencellig tot bijzonder grote vertakkingen zoals we die in zee kunnen vinden. Ze bezitten bladgroenkorrels - assimileren dus in het licht - en hebben evenals andere planten voedingszouten nodig zoals nitraten en fosfaten. De vermenigvuldiging vindt als regel plaats door celdeling en slechts bij een beperkt aantal soorten is sprake van een "geslachtelijke" voortplanting. Dit laatste is echter een proces dat afwijkt van wat we daar bij andere planten onder plegen te verstaan. Er zijn duizenden soorten algen bekend en ze handhaven zich soms onder de meest uiteenlopende en vaak zeer ongunstige omstandigheden.
Al een paar maal is het woord "cel" gebruikt. We verstaan hieronder de meestal uiterst kleine en met bet blote oog niet zichtbare deeltjes waaruit alle levende organismen zijn opgebouwd. Ze worden daarom wel eens "bouwstenen" van het leven genoemd. Die vergelijking is overigens maar voor een klein deel juist: cellen zijn namelijk actieve bouwstenen, die we beter kunnen vergelijken met kleine kamertjes waarin zich de meest belangrijke levensprocessen afspelen. Ze vormen als het ware kleine biochemische "fabriekjes" waarin de meest belangrijke installaties voortdurend in bedrijf 4in. Veel cellen hebben een eigen taak. Samen met andere cellen vormen ze dan één geheel, bijvoorbeeld een "weefsel". Andere daarentegen, en daartoe behoren onder andere onze eencellige algen, kunnen volledig zelfstandig bestaan. Dit alles betekend dat een cel ook een "inhoud" heeft. We zullen dat hier nu meteen als feit aannemen en ons beperken tot dat deel van die inhoud dat direct verband houdt met voor ons belangrijke factoren. In de eerste plaats bevat de plantencel het zogenaamde Protoplasma. Hierin bevinden zich een aantal verschillende, vaak korrelachtige, stoffen. Enkele hiervan zijn vrij bekend. Chlorophylkorrels bijvoorbeeld. Ook wel bladgroenkorrels genoemd. Hoewel er tegenwoordig over vier "typen" bladgroenkorrels gesproken wordt waarbij de samenstelling dat verschil uitmaakt, is toch alleen chlorophyl A in staat om de energie van licht te gebruiken voor het assimilatie proces. Chlorophyl B, C en D komen lang niet in alle planten voor. We kunnen ze beschouwen als "hulpstoffen". Overigens zijn de groene algen en nog een kleine groep eencellige groenalgen de enige die precies dezelfde chlorophylstof bevatten als de hogere planten. Later zal blijken dat de bestrijding van groenalgen hierdoor extra bemoeilijkt wordt. Althans, als we onze nuttige waterplanten geen schade willen toebrengen. Behalve de heel belangrijke "kern" vinden we in de cel verder nog kleurpigmenten. Ook deze blijken m het algenleven een belangrijke rol te spelen.

Overzicht van de belangrijkste algsoorten;
1. Chlorophyta Groenalgen of wieren
2. Euglenophyta Eencellige groenalgen (kleine groep)
3. Pyrrhopyhta Eencellige bruinwieren
4. Chrysophyta Goudbruine algen (o.a. Diatomeeën)
5. Phaeophyta Bruinwieren
6. Rhodophyta Roodwieren
7. Cyanophyta Blauwwieren
De Nederlandse benamingen die we in het bovenstaande overzicht tegenkomen, duiden er al op dat veel algsoorten onderling als opvallendste kenmerk een verschil in kleur hebben. Naast de ons vertrouwde groene kleur komen door een "combinatie" van kleurstoffen, bijeengebracht in celsluitsels – de chromatoforen - ook nog andere kleuren tot stand. De eerste indruk is misschien dat dit een onbelangrijk detail is. Toch is dat niet zo. In werkelijkheid bepalen deze chromatoforen mede in welk milieu en onder welke omstandigheden een bepaalde algsoort (nog) leven kan. Zo komen bijvoorbeeld in betrekkelijk diep zeewater algen voor, hoewel het rode licht uit het spectrum, dat sterk door water geabsorbeerd wordt, daar vrijwel ontbreekt. Toch assimileren deze algen.
Het spaarzame blauwgroene licht dat deze roodalgen nog bereikt wordt namelijk "opgevangen door het hulppigment" fycoerythrine. Dit pigment draagt dan de geabsorbeerde lichtenergie over aan het chlorophyl A, dat het op zijn beurt gebruikt in de fotosynthese.
Hier zien we dus hoe die kleurstoffen van belang kunnen zijn: ze kunnen sommige soorten algen bij ongunstige lichtvoorwaarden toch in staat stellen te assimileren. Niet alleen roodwieren, doch, vaak tot schade van de aquariaan ook diatomeeën en blauwwieren bezitten dergelijke mogelijkheden. Ten behoeve van de aquarianen die willen gaan experimenteren met het verminderen van lichttoevoer moeten we nog vermelden dat diverse onderzoekingen aangetoond hebben dat een optimale temperatuur een minimale lichtfactor gedeeltelijk vervangen kan. Dit, ondanks de (wel wat ruim geformuleerde) wet van het minimum. Samenvattend kunnen we stellen dat de kleurstoffen die ze bezitten karakteristiek zijn voor de groep waartoe bepaalde algen behoren.  In de nu volgende bespreking per groep zal gelegenheid zijn hierop terug te komen.

Groenwieren.
De term "groenwieren" moeten wij zien als een verzamelnaam voor een uitgebreide en nogal gevarieerde groep algen, die zowel in zoet- als zeewater voorkomen. Binnen dit bestek is het niet mogelijk op alle soorten binnen deze grote groep in te gaan en moeten we ons tot enkele beperken. Voor deze groenwierengroep geldt echter in zijn geheel: zij bezitten precies hetzelfde chlorophyl als de hogere planten. Samen met de kleine groep Euglenofyta zijn dit de enige algen waarvan we dit kunnen zeggen. Vooruitlopend op het onderwerp "bestrijding" kunnen we hier dus al stellen : het bestrijden van groene algen via een andere wijze dan mileuverandering, zal vrijwel altijd gepaard gaan met risico's voor de groei van onze aquariumplamen. Aantasting van de bladgroenkorrels van de groene algen zal dan immers dezelfde gevolgen hebben.
Tot eencellige groenwieren behoren onder andere de Chamydomonas die veel in zoet water voorkomen. De cellen hiervan zijn meestal eivormig en leven solitair. De twee trilharen zijn de cel met elkaar en met de kern verbonden. Deze is weer op vernuftige wijze "aangesloten" met een lichtgevoelige "oogvlek" die tegen de celwand ligt. De lichtinval wordt zo overgebracht naar de beide trilharen die daar hun bewegingen naar regelen.
Zij vermenigvuldigen zich geslachtelijk en ongeslachtelijk. Zo kan één cel 2-30 nieuwe vertegenwoordigers voortbrengen Ze zijn helder groen en kunnen "waterbloei" veroorzaken. Het soms plotselinge afsterven vraagt onze oplettendheid : er kunnen in het aquarium giftige stoffen ontstaan. Bodem afhevelen, doorluchten en eventueel kleine delen water verversen. Gedrag van de vissen goed observeren.
Leeft deze soort solitair, een andere, die qua bouw veel op hem lijkt, is de meer bekende Volvox. Dit zijn niet-solitair levende eencelligen. Een per soort of geslacht vaststaand aantal eencelligen vormt tezamen een "kolonie" of een "coenobium" Ze hebben een geleiachtige buitenlaag waarmee ze aan elkaar kleven" terwijl ze bovendien onderling verbonden zijn door plasmabandjes. Deze samengevoegde cellen kennen arbeidsverdeling. Elke cel is zuiver groen en heeft 2-8 even lange zweepharen. De zoetwatersoorten kunnen bestaan uit een coenobium van 500 tot ongeveer 30.000 cellen. Het juiste aantal cellen staat per soort vast. De "slag" van de zweepharen is op elkaar afgestemd door middel van plasmastrengen. In de kolonie zijn vaak een of meer dochterkolonies zichtbaar, die na het openbarsten van de oude tot nieuwe kolonies uitgroeien. Er bestaan vrouwelijke en mannelijke kolonies. Bevruchte vrouwelijke cellen groeien na een rusttijd uit tot een nieuw coenobium en zijn dan als een groene punt waarneembaar. Het "bolwiertje" gedraagt zich dus als een volledig organisme. In de aquariumpraktijk wordt deze soort overigens vaak verward met een Protococcus-soort; een aantal hardgroene cellen die zich vooral op de voorruit en bijvoorbeeld ook op het Leidse plantje kan vastzetten en vrijwel niet te verwijderen is. Tot de bekende "draadalgen" behoort onder andere de "grondlucht" verspreidende Oedogonium met vertakte of onvertakte lichtgroene draden, die zich vastzetten aan steen of hout. In de voortplantingsperiode zijn ze te herkennen aan bolvormige cellen die op bepaalde plaatsen tussen de andere in de "draad" zitten. De eicellen in de "bollen" breken na de bevruchting uit als zwemsporen. Na enige tijd zetten zij zich dan met zweepdraadjes vast en door volgende delingen ontstaat een nieuwe draad.
Het schroefwier Spirogyra: draadvormig, heldergroen, min of meer slijmerig weefsel met een voorkeur voor stilstaand water. De Spirogyra bestaat uit een vlekkerige massa naast elkaar liggende draden, die opgebouwd zijn uit cilindervormige chloroplastband, waarin zich ook de pyrenoïden, stervormige deeltjes, bevinden. Hieraan wordt het gevormde zetmeel afgezet. De cellen vermenigvuldigen zich door deling. Vaak voltrekt dit proces zich in een hoog tempo. Ook geslachtelijke vermeerdering vindt plaats. Bij cellen van twee naast elkaar liggende draden komen "uitstulpingen" voor die met elkaar versmelten: er wordt een soort "brug" of "juk" gevormd (Jukwieren). De inhoud van de ene cel gaat via deze brug (conjugatiebuis) over in de andere cel en versmelt daar tot een zygote. Deze zygote maakt een rustperiode door en groeit dan (meestal in het voorjaar) uit tot een nieuwe draad. Men noemt dit verschijnsel: Conjugatie. Ook by het draadwier Zygnema komt conjugatie voor.

Phaeophyta - bruinwieren.
Dit zijn vrijwel uitsluitend zeewieren, die grote afmetingen kunnen hebben en meestal vastgehecht leven aan rotsachtige kusten. Vooral in de minder warme streken. Het bekende Sargassum behoort tot deze groep. Speciaal kleurpigment: fucoxanthine. De buitenlaag van de celwand bestaat uit algine. Deze stof is specifiek voor bruinalgen, en wordt gebruikt bij de vervaardiging van consumptie-ijs, in de verfindustrie en voor farmaceutische industrie. In tegenstelling tot het aquaristisch spraakgebruik: Bruine algen komen niet voor in het zoetwateraquarium. Ook het "blaaswier" dat we vaak aan het strand kunnen vinden behoort tot deze groep.

Rhodophyta - roodwieren.
Ook dit is een zeewier, speciaal ingesteld op een leven in dieper, stromend water. Het bevat chlorophyl A, dat echter overdekt wordt door rood fycoerygthrine en blauw fycocyaan. Als assimilatieproduct vinden we een speciaal soort koolhydraat : roodwierenzetmeel. In de Noordzee groeit het zogenaamde Ierse mos dat in de
geneeskunde toepassing vindt. Van weer een andere soort maakte men de welbekende agar-agar. Overigens zijn het in het algemeen warmteminnende soorten, met een zeer bijzonder voortplantingsproces, waarop we hier niet verder kunnen ingaan. De "kiemcel" hecht zich aan of in een plantaardige of minerale ondergrond, waarna de snelgroeiende dunne draden omgeven worden met een aantal andere cellen, een ontwikkeling die spoedig gevolgd wordt door vertakkingen. Zo doet zich ook de onder aquarianen gevreesde snor- of baardalg voor: Compsopogon coeruleus. Een hoog ontwikkelde alg, die we waarnemen als een uitgesproken stugge, warrig vertakte, grijs tot blauwgroene alg op bladranden, hout en steen. De dikte van de draden kan uiteenlopen van l tot 2,5 mm.
Wat de kleur van veel roodalgen betreft: bij sterke belichting zien we ze niet als "rode" alg, doch als een blauwgroene omdat onder die omstandigheden de blauwe kleurstof de overhand krijgt. Wie deze alg kent weet dat ze vrijwel niet te verwijderen is: ze zet zich op elke ondergrond vast. De buitenste, kraakbeenachtige cellen beschermt het centraal lichaam van deze daarom zo moeilijk te bestrijden algsoort, die waarschijnlijk met uit de Everglades geïmporteerde planten zijn intrede in onze aquaria gedaan heeft. Enig houvast bij de moeilijke bestrijding kunnen we vinden in een aantal bekende milieufactoren. Deze alg blijkt geen voorkeur te hebben voor bijzonder voedselrijk water, doch wel voor een vrij hoge temperatuur en stromend water dat helder en zuurstofruk is (min of meer aquariumwater dus). Het sterk verminderen van lichttoevoer, het uitschakelen van filters en pompen zou dus een remmende factor kunnen veroorzaken, al moeten we bedenken dat deze alg enigszins aangepast is aan minder gunstige lichtfactoren.

Chrysophyta
Het grootste gedeelte van de tot deze groep behorende algen is eencellig. De diatomeeën onder hen zijn allemaal eencellig. Er zijn ongeveer 10.000 soorten bekend. In zee vormen zij de basis van alle voedsel. Behalve chlorophyl A bezitten ze steeds een goudbruin gekleurd pigment: diatomine. Ze zijn bijzonder talrijk en zowel in zoet- als m zeewater vinden we ze in grote hoeveelheden in het plankton. Fossiel worden ze in massa gevonden op de zeebodem maar ook op het vaste land: soms m metersdikke lagen diatomeeënaarde. Hun celwanden van pectine bevatten als regel een soort kiezelzuur, waardoor deze wand verhardt tot een kiezelachtige substantie (kiezelalgen). We onderscheiden twee hoofdgroepen: a. Pennatae, met langwerpige vormen, als regel in zoet water. En b. Centricae, meestal rond of V-hoekig, vrij zwemmend in zee. De kleur van deze wonderlijke mooie, symmetrisch opgebouwde algen is geelbruin tot bruin. Ze vormen geen zetmeel, doch een vitaminerijke soort olie. Voortbewegen is mogelijk via een soort plasmastroom door een groef die overlangs de schaalplaten loopt. Sommige soorten kunnen in drie minuten op deze wijze een afstand afleggen van 400 maal hun eigen lengte. De vermenigvuldiging door celdeling kan zich in hoog tempo voltrekken. Bij sterke vergroting is op de kiezelwanden een gevarieerde tekening van streepjes en punten te zien. De soortverschillen berusten voor een goed deel op deze tekening. De uit twee delen bestaande celwand past ongeveer als een doos en een deksel op elkaar. Bij de celdeling krijgt het "deksel" een nieuw "doosje" en het "doosje" een nieuw "deksel". Het is vooral deze alg die in de aquariumkringen de uitdrukking "bruine alg" ingevoerd heeft. Bij niet te sterk licht en vooral bij verontreinigd water, kunnen de diatomeeën zich namelijk sterk ontwikkelen en zowel planten, rotsformaties als bodem met een bruine laag bedekken. Daar vrijwel alle algsoorten aan de buitenzijde voorzien zijn van een dunne "slijmlaag", zullen ze zweef vuil opvangen en vasthouden, waardoor ze na een korte tijd alleen maar een vies-grauwe indruk geven. Dit is ook het geval met de in werkelijkheid bijzonder mooie diatomeeën. De zoet watersoort e n zijn in hoofdzaak bodemalgen en ze komen in het bijzonder voor in aquaria waarin zich veel organische (dus van leven afkomstig) afvalstoffen bevinden. In het aquarium zien we ze vaak het eerst op de ruiten. Ze geven dan de indruk van een vaalbruine aanslag. Een typisch kenmerk van de aanwezigheid van alg is bovendien de vetlaag die soms op het aquariumwater drijft. Onder dergelijke vetlagen vinden we vaak een sterke diatomeeënontwikkeling, hoewel deze laag behalve olie ook veel colloïdale oplossingen bevat of vasthoudt. Bestrijding is goed mogelijk door het inschakelen van een goed koolfilter, en toevoeren van meer licht. Bedenk echter wel dat afgestorven diatomeeën een ideale voedselbodem vormen voor blauwe algen.

Cyanofyta - blauwwieren.
Dit zijn de algen die door veel aquariumhouders het meest gevreesd worden. Een klein aantal van de ongeveer 1.500 beschreven soorten is er waarschijnlijk de oorzaak van dat ons land niet tweemaal zoveel aquarianen telt als thans het geval is. Deze, tot de laagst geclassificeerde algen behorende aquariumplaag heeft al een niet te schatten aquaria door de trotse bezitter doen afdanken. En het is geen wonder. De vieze, blauwgroene laag die vanaf de bodem langzaam alles kan overtrekken en dan door zijn "vettige aard" veranderd in een smerige grauwe brei, verstikt elke vorm van plantaardig leven. Toch, en dat is een lichtpunt, ook deze primitieve alg is gebonden aan een milieu. Van dat milieu weten we nog lang niet alles, maar wel iets. In de eerste plaats: de grootste vijand van de blauwe alg is helder, niet verontreinigd water. Nauwkeuriger gezegd: water dat weinig organische stoffen in allerlei staten van afbraak of oplossing bevat. Deze organische stoffen die voortdurend op de bodem van het aquarium terechtkomen en die veel gebonden stikstof bevatten, worden door de bacteriën "afgebroken" en omgezet in stoffen die onze planten kunnen opnemen. Hoewel planten voortdurend stikstof voor hun groei nodig hebben, hebben ze niet het vermogen om die op te nemen als de aanwezige stikstof geen deel is van een verbinding die ze in opgeloste vorm wel kunnen opnemen. In de natuur hebben alleen een bepaald aantal organismen het vermogen zelf stikstof te kunnen "binden". Dit zijn in de eerste plaats enkele bacteriëngroepen, doch ook diatomeeën en een aantal blauwalgen. Dit betekent: in sterk vervuild water hebben deze algen een voorsprong op hogere planten. Terwijl deze laatste afhankelijk zijn van het ingewikkelde proces van de stikstofkringloop, kunnen bepaalde aanwezige blauwalgen reeds toeslaan en tot ontwikkeling komen. Te meer, daar zij, verhoudingsgewijs, veel minder stikstof nodig hebben dan hogere planten. Te midden van alle experimenten ligt hier de basis van onze bestrijdingsmethoden: voorkom een overdosering van organische stoffen! Een overdosering ontstaat wanneer de aanwezige planten de gevormde voeding, door welke oorzaak dan ook, niet meer of te traag opnemen. Op dat moment zet de vorming van een milieu voor blauwe algen zich in beweging! Onzichtbaar nog, doch intensief, want door de geremde plantengroei hopen de voedingszouten zich op. In tegenstelling tot wat we nu misschien verwachten, gaat in deze opeenhoping van gevormd nitraat de plant niet sneller groeien, neen, hij gaat steeds minder opnemen, totdat de groei uiteindelijk "stilstaat". Het afbraak- en opbouwproces, dat juist vlak boven de bodem zo kwetsbaar is, wordt steeds verder verstoord en de blauwe alg doet zijn intrede! Een intrede die tevens een nieuwe factor van verstoring tot gevolg heeft. Onder normale omstandigheden overwoekert de alg geen hogere plantengroei, doch de reeds sedert enige tijd "geremde" plant is een gemakkelijke prooi, zeker voor blauwe alg. Ook blauwe algen kunnen eencellig zijn, kolonies vormen of uit celdraden bestaan. De eencelligen vermeerderen zich door celdeling. De kolonies breken tenslotte in "stukken" die elk weer tot een nieuwe samenleving van eencelligen aangroeien terwijl bij draadvormende soorten meestal korte stukken afbreken. De verschillende soorten komen over de hele wereld voor: niet alleen in zee- of zoetwater, doch ook op het land. In tropische gebieden groeien ze zelfs als epifyten op de bladeren van verschillende planten. Zelfs onder de meest ongunstige omstandigheden kunnen ze zich lange tijd handhaven. Zo zijn er soorten die in water leven doch wanneer dit uitdroogt "rustsporen" vormen. In het aquarium kan dit voorkomen als we kienhout of bealgde lavasteen uit het water halen en tijdelijk niet gebruiken. Zouden we dit bij later gebruik niet eerst heel goed uitkoken, dan bestaat er een grote kans dat deze "rustcellen" binnen korte tijd weer actief worden.

Bestrijding van algen.
Algen hebben, evenals hogere planten, een bepaald milieu nodig om te kunnen leven of tot massale ontwikkeling te kunnen komen. Een aantal eisen die ze aan dat milieu stellen kennen we. Voor veel soorten zijn die, als het om de hoofdzaken gaat, gelijk. Zowel groene als blauwe algen hebben voedingsstoffen nodig. Vooral blauwe algen blijken bijzonder sterk gebonden te zijn aan water dat organisch vervuild is. Wanneer dit niet zo is, groeien ze beslist niet. Een overmaat aan uit deze vervuiling gevormde voedingsstoffen zal zowel groene als blauwe algen en diatomeeën tot grote ontwikkeling brengen. We moeten er hierbij van uitgaan dat ze m "sporen" altijd in het aquarium aanwezig zijn en alleen wachten op het moment dat ze kunnen "toeslaan". De belangrijkste vorm van bestrijding is daarom: voorkomen.
Voorkomen dat het water zo vervuilen kan en dat meer fosfaten, nitraten en andere zouten gevormd worden dan de hogere planten kunnen opnemen. Hiervoor is maar één middel. In een ander verband is dat al verschillende keren benadrukt: veel planten onder voldoende licht en een beperkt aantal vissen. Als extra maatregel kunnen we bovendien nog een koolfilter inschakelen. Zien we ondanks deze preventieve maatregelen toch de eerste zichtbare sporen van algen verschijnen, dan moeten we zonder uitstel ingrijpen. Vooral zonder uitstel. Lagere organismen kunnen namelijk in heel korte tijd tot explosieve vermeerdering komen. We kunnen in zo'n geval (eventueel tijdelijk) de hoeveelheid vissen in het aquarium verminderen door ze gedeeltelijk elders onder te brengen. Het voedsel dat ze toedienen, verminderen we zo sterk dat er beslist niets in het water achterblijft. Als het om volwassen vissen gaat, is het wel nuttig om ze korte tijd "op dieet" te zetten zodat de hoeveelheid uitscheidingsprodukten verminderd wordt. Zeker als het om blauwe algen gaat, nemen we de grootst mogelijke hygiëne in acht. Het heel regelmatig afhevelen van de bodem en ruim water verversen is daar in een al langer bestaand aquarium een onderdeel van. Ook het terugbrengen van de waterhardheid kan bij deze algen invloed hebben, mits we tot geen lagere waarde gaan dan ongeveer 6°DH. Hiervoor echter geen turffilter gebruiken! Het verminderen van de lichthoeveelheid zullen we (voorzichtig) als middel kunnen hanteren bij het verschijnen van de eerste groenalgen. Bij "blauwe" moeten we daar niet veel resultaat van verwachten. Bovendien zal dit in alle gevallen de plantengroei remmen. Als het gaat om de bestrijding van kiezelalgen (diatomeeën) moeten we daarentegen de hoeveelheid licht opvoeren. (Wanneer ze al in grote hoeveelheden aanwezig zijn op de planten en andere decoratiematerialen zijn ze moeilijk meer van vervuilde blauwalgen te onderscheiden). Zodra we een vaalbruine aanslag op de ruiten, waarmee ze zich meestal aankondigen, zien, mogen we het water uit dat aquarium niet meer via wisselaars die met kunsthars gevuld zijn laten lopen. De kans op reusachtige toename van de diatomeeën wordt daardoor te groot. In alle gevallen moeten we zodra we maar denken dat algen (welke dan ook) aan het afsterven zijn, de bodem heel goed afhevelen. Ook al zien we de afgestorven delen niet liggen. Zodra alg werkelijk "vaste voet" in het aquarium krijgt, zullen ook de planten erdoor overdekt worden. Eerst de langzaam groeiende soorten en daarna de andere. In een vergevorderd stadium zelfs de lotussoorten. We moeten proberen dit te voorkomen. Een belangrijk punt in het voordeel van de algen is namelijk het "slijmlaagje" dat veel soorten aan de buitenzijde beschermt. Aanwezig zweefvuil zet zich daarin vast en geeft de alg na korte tijd het bekende vieze uiterlijk Als dit nu ook gebeurt bij de algen op de planten, ontvangen de daardoor afgeschermde bladgroenkorrels geen licht meer en zal de assimilatie sterk teruglopen. Uit al het voorgaande is wel duidelijk geworden dat dit het laatste is wat gebeuren mag: de planten moeten, hoe dan ook, blijven functioneren! Juist in deze gevallen wordt ter ondersteuning van het zwaar aangevochten milieu wel gebruik gemaakt van grote hoeveelheden "waterpest" die dan tijdelijk in het aquarium gebracht worden. Het zou niet verantwoord zijn om hier een opsomming te geven van alle methoden en middelen die in de loop van tientallen jaren tegen deze "plaag" gebruikt zijn. Veel ervan hebben namelijk nadelige gevolgen gehad voor het visbestand dat in de betrokken aquaria "ook nog in leven moest proberen te blijven". Een beperkt aantal dient echter wel genoemd te worden.

Turfwater toevoegen.
Het sterk bruingekleurde water dat we krijgen nadat we er turf in uitgekookt hebben, absorbeert m de eerste plaats heel veel licht. Zowel algen als planten zullen door toevoeging van dit water aan het aquarium een tekort aan licht krijgen. Sommige algsoorten verdragen dit beter dan de planten. In dat geval verliezen de planten deze "uitputtingsslag". In het omgekeerde geval blijkt het soms een middel te zijn, dat helpt. In zacht water zal ook de pH bij deze behandeling kunnen dalen. Ook daarvoor zijn sommige algsoorten zo gevoelig dat ze verdwijnen. Andere komen echter pas goed tot groei in zuur water of op een zure ondergrond, bijvoorbeeld kienhout. Verschillende omstandigheden - die we vaak niet kennen - bepalen dus het resultaat van dit "middel".

Toevoegen van de zouten van "zware metalen" . Dit wordt niet zo veel meer gedaan als vroeger. Veel algsoorten gingen bij deze methoden dood. Veel andere planten en vissen eveneens. De watersamenstelling en de zeer kritische dosering veroorzaakten deze resultaten. In zacht water mag zeker geen enkele van deze verbindingen worden toegepast. Ook de onmisbare activiteiten van de micro-organismen worden door dit soort middelen geremd of beëindigd. Hierdoor kan een milieu ontstaan dat geen verdere levensmogelijkheden biedt, men kan dan beter opnieuw beginnen.

Het gebruik van in de handel verkrijgbare chemicaliën.
Hiervan wordt, zeker in "noodsituaties", veel gebruik gemaakt en met uiteenlopende gevolgen. De algen sterven meestal wel af. In enkele gevallen komen ze zelfs daarna niet terug, doch dit is dan altijd een kwestie van milieuverbetering. Soms gaan er ook andere planten dood. Dit zijn dan vrijwel altijd juist de lichtgroene en meest nuttige, waarvan de chlorophyl-samenstelling dezelfde is als van de (groene) algen. Bijna altijd worden juist deze planten tijdelijk "gestoord" in hun groei. Het grote nadeel hiervan is dat dit juist gebeurt op het moment dat de algen door het gebruikte middel afsterven en het milieu dus dringend gezuiverd en verbeterd moet worden! Ook in zo'n situatie is het aanschaffen en planten van niet te kleine hoeveelheden waterpest, Myas-soorten en dergelijke een middel om het terugkomen van dezelfde alg te voorkomen.

Resumerend.
Het voorkomen van watervervuiling en handhaving van een goed plantenbestand zal de aquariumhouder veel van de zorgen, die typerend zijn voor deze liefhebberij, besparen.
 
© Copy-right en voorwaarden voor gebruik