Allotoca dugesii

 

Artikel beschikbaar gesteld door :

Kees de Jong


Allotoca dugesii
(BEAN, 1887)

Synoniemen:
Fundulus dugèsii BEAN, 1887
Adinia dugesii JORDAN & EVERMANN, 1896
Zoogoneticus dugesii MEEK, 1902
Allotoca dugesii TURNER, 1937
Allotoca vivipara DE BUEN, 1940
Allotoca dugesi SMITH & MILLER, 1980

Etymologie:
Allotoca – van het Griekse “andere embryo’s“, wat verwijst naar de bijzondere vorm van de trophotaenia bij deze groep. Oorspronkelijk beschreven als een Fundulus.
dugesii – genoemd naar ALONSO DUGÈS, die de vissen ter determinatie aan BEAN stuurde.
Gedurende een lange periode werd de soort als A. dugesi, dus met één i geschreven. In de soortbeschrijving door BEAN wordt de naam echter met dubbel ‘i’ geschreven en deze schrijfwijze wordt tegenwoordig weer gehanteerd.

Uiterlijk:
Een fraai gekleurde goodeïde met uitgesproken verschillen in kleur tussen de mannetjes en de vrouwtjes. De grondkleur is bij beide geslachten goudgeel, waarbij het lichaam aan de bovenzijde donkerder is. Over het lichaam loopt een donkere band. Bij sommige mannetjes zijn zwarte stippen op het lichaam zichtbaar. In de rug- en staartvin van de mannetjes bevinden zich enkele donkere banden. Bij de vrouwtjes lopen staalblauwe banden vanuit de buikzijde omhoog. Boven de anaalvin bevindt zich een donkere vlek. Soms is er op de onderkant van het achterlichaam een grote hoeveelheid zwart aanwezig. In sommige gevallen loopt dit zwart verder door naar boven, waardoor de vissen er zwart uit kunnen zien. De soort is binnen het hierboven beschreven kleurpalet erg variabel.
In het aquarium heb ik een keer een vrouwtje gehad waarvan de grondkleur op later leeftijd goudkleurig werd . Dit opvallende dier leefde nadat ze verkleurd was nog geruime tijd door.
De lengte van de mannetjes is maximaal 6 cm de vrouwtjes kunnen tot 7,5 cm lang worden. Vissen van dit formaat heb ik in de natuur nooit gevangen. Daar lag de maximale lengte altijd rond de 4 cm, blijkbaar leven de vissen in het aquarium langer, zodat ze doorgroeien.

Verspreiding:
BEAN (1887) had bij het beschrijven van deze soort geen verdere informatie dan hij van DUGÈS had gekregen, namelijk dat de vissen afkomstig waren uit de staat Guanajuato in Mexico. De afgelopen vijftig jaar is er veel onderzoek gedaan naar de verspreiding van soorten in Mexico. Vast is komen te staan dat A. dugesii voorkwam in het midden en lagere gedeelte van het Río Lerma stroomgebied, het bovenste deel van het Río Santiago stroomgebied en endoreïsch bekkens (gesloten bekkens die geen verbinding met een zee of oceaan hebben) in de Mexicaanse staten Michoacán, Guanajuato en Jalisco. Uit inventarisaties die de afgelopen jaren in deze gebieden hebben plaatsgevonden, is gebleken dat in 50% van de oorspronkelijk biotopen de soort niet meer voorkomt. In Guanajuato is de soort al geruime tijd niet meer aangetroffen. Op andere plaatsen is een groot deel van de biotopen verdwenen. De soort wordt nu nog voornamelijk aangetroffen in hoger bronnen waar niet veel menselijke activiteit is. De belangrijkste oorzaken voor het verdwijnen van de biotopen zijn het gebruik van water voor landbouw, industrie en andere menselijke activiteiten. In combinatie met tijdelijke droogte verdwijnen veel biotopen en daarmee hun bewoners. (O. DOMÍNGUEZ- DOMÍNGUEZ ET AL 2005).

Een plaats waar Allotoca dugesii nog wel in grote hoeveelheden voorkomt is Rancho el Molino. Bij deze boerderij, tussen de plaatsen Morelia en Patzquaro in de staat Michoacán, bevindt zich een bron waaruit twee stroompjes lopen. Het aanwezige water wordt gebruikt voor het wassen van kleding en recreatie. Verder worden er nog de goodeïden Goodea atripinnis, Allotoca diazi en Skiffia lermae gevonden. Deze vissen bevinden zich voornamelijk tussen de overhangende planten en de aanwezige waterpest. De watertemperatuur schommelt gedurende het jaar. In december 2007 was de watertemperatuur 19ºC, wat erg hoog is voor deze koude periode. In april 2000 was de watertemperatuur 17ºC.
BRIAN en SIMONE KABBES maten in 1998 de volgende waterwaarden:
• pH 6.6
• KH 3°dH
• GH/TH 6°dH
• Nitraatgehalte 5 mg/l (ppm)
• Nitrietgehalte 0 mg/l (ppm)
In het water bevinden zich ook veel kreeftjes (Cambarellus sp.) en grote watertorren.

Verzorging en kweek:
Het verzorgen en kweken van deze soort is niet eenvoudig (KÖCK 2003, HILTON). Het kan voor komen dat de soort moeite heeft om zich aan een nieuwe omgeving aan te passen. Dit kan leiden tot erg schuw gedrag, waarbij de vissen zich zoveel mogelijk tussen de planten verschuilen. Het bijplaatsen van een minder schuwe soort, zoals Skiffia multipunctata of Goodea atripinnis, kan er voor zorgen dat de schuwheid wat afneemt. Bij sommige liefhebbers stierven schijnbaar gezonde vissen in een korte periode.
Een aantal belangrijke voorwaarden voor de verzorging en kweek van deze goodeïde is op basis van de beschikbare literatuur en mijn eigen ervaringen wel op te stellen. De soort is geen zwemmer en een aquarium van 80cm is voldoende voor een groep van deze vissen. In het aquarium moet een aantal plaatsen aanwezig zijn waar de vissen zich kunnen terugtrekken. Het gedrag van de soort is rustig, af en toe jagen de vissen wel achter elkaar aan, maar verwonden elkaar niet.
Als voer dient zoveel mogelijk levend- of diepvriesvoer te worden gegeven. Vooral de grote vrouwen lijken af en toe onverzadigbaar te zijn. Droogvoer wordt ook door deze soorten gegeten, maar is in mijn ogen niet meer dan een aanvulling op het menu.
De temperatuur kan het beste gedurende het jaar variëren. Een temperatuur van 14ºC wordt door deze vissen goed verdragen. Bij deze lagere temperatuur komt de stofwisseling wel op een lager pitje en de vissen hebben dan ook veel minder voer nodig dan bij een hogere temperatuur. De voortplanting stopt bij lagere temperaturen en start pas weer bij een temperatuur van 17ºC of hoger. Temperaturen boven de 23ºC worden over een langere periode slecht verdragen. In de zomermaanden is het laag houden van de temperatuur van belang. Een goed alternatief is om A. dugesii tijdens de zomermaanden buiten in een vijver te houden. De vissen doen het in een dergelijk omgeving prima en de intensiteit van de kleuren neemt toe.
Daarnaast is de waterkwaliteit van belang. Het is noodzakelijk om regelmatig een groot deel van het water te verversen. De hoeveelheid water die moet worden ververst is natuurlijk mede afhankelijk van de visbezetting, maar 50% per week is niet onverstandig.

Het aantal nakomelingen en de grootte van de nakomelingen is bij A. dugesii, net als bij de andere goodeïden, afhankelijk van het formaat van het vrouwtjes. Grote en oudere vrouwtjes krijgen meer en kleinere nakomelingen dan hun jongere soortgenoten.

De ervaringen met de kweek van deze soort verschillen bij de diverse kwekers. Sommigen geven aan dat ze de vissen jarenlang in een groep kunnen houden en kweken. Bij veel kwekers blijken eerste generaties van de geïmporteerde A. dugesii goed te kweken, maar daarna gaat het lastiger. Ook mijn ervaring is dat de soort na enkele generaties moeilijker te kweken is. De net geïmporteerde passen zich goed aan het aquarium aan en krijgen zonder problemen al snel nakomelingen. Na enkele generaties lijkt de kweek moeilijker te gaan en een groot aantal importen is dan ook na enkele jaren weer uit de aquaria verdwenen. Hierbij speelt in ieder geval het feit dat naarmate de vrouwtjes ouder en groter worden, zij kleinere jongen krijgen die als voedsel worden gezien. In eerste instantie zijn er veel jongen en later lijken er wel telkens minder jongen over te blijven. Een grote vrouw kan wel 70 jongen werpen die slechts 7 mm groot zijn. Deze houden zich vlak na de geboorte tussen de planten op en kunnen het beste apart in een aquarium met leeftijdgenoten worden opgefokt. Als ze ongeveer 2 cm groot zijn, kunnen ze weer bij de volwassen vissen in het aquarium worden geplaatst.
Mijn ervaring is dat in de periode vlak na de import al snel een groot aantal jongen in het aquarium zwemt die allemaal de eerste periode goed doorkomen. Op een gegeven moment stokt de groei van de jongen en langzamerhand lijken ze dan te verdwijnen. Er blijven er maar enkelen over. Om dit te voorkomen heb ik wel eens enkele jonge dieren bij een andere soort geplaatst. Deze groeiden veel beter en ontwikkelden zich veel beter dan degenen die in een aquarium met veel soortgenoten werden gehouden. Hierbij kan het van belang zijn dat de jongen van A. dugesii tijdens de eerste weken van hun leven een grote behoefte aan raderdieren lijken te hebben (DOMÍNGUEZ-DOMÍNGUEZ ET AL 2002). In verhouding tot hun lichaamsgrootte, die bij de geboorte gemiddeld rond de 9 mm ligt, hebben ze behoefte aan relatief klein voer. Mogelijk dat ze in een aquarium waarin minder concurrentie is voor dit kleine voer, beter overleven. Als er helemaal geen levend voer wordt gegeven is een sterfte van 40% onder de jongen niet ongewoon. Levend voer is tijdens de eerste weken dus noodzakelijk.

Daarnaast speelt het feit dat oude grote vrouwtjes moeilijker jongen lijken te werpen nog een rol. De jongen worden met onregelmatigere tussenpozen geboren en de komst laat zich dan ook moeilijker voorspellen. Het isoleren van een vrouwtje vlak voor de worp gaat niet altijd goed en hier moet in ieder geval een ruim aquarium voor worden gekozen. In een klein bakje van 20 cm kan er bij het vrouwtje stress ontstaan waardoor de jongen veel te vroeg en niet volledig ontwikkeld dood ter wereld komen.

Een punt dat gemakshalve nogal eens vergeten wordt, maar dat volgens mij wel degelijk van belang is, betreft het feit dat degene die de vissen houdt er meer aandacht aan schenkt als de vissen net in zijn bezit zijn. Na enige tijd kan de aandacht voor een soort wat verslappen.

Om de soort op de lange termijn te kunnen verzorgen is het noodzakelijk om een aantal vissen van verschillende leeftijd te houden. Aangezien de kweek het beste met jonge vissen kan gebeuren, is het raadzaam om altijd ook jongere dieren te houden. Indien de mogelijkheid bestaat, kunnen er vissen in een ander aquarium of ’s zomers buiten worden gehouden.

Het op de lange termijn verzorgen en vooral kweken van A. dugesii is ook voor meer ervaren kwekers een uitdaging. Deze fraaie goodeïde is de extra inspanningen meer dan waard.

Opmerkingen:
Allotoca dugesii is al verschillende malen in Nederland geïmporteerd en ook op dit moment wordt deze soort binnen Poecilia Nederland gehouden. In Nederland zijn in ieder geval vissen van de locaties Colonia Guadalupe en Rancho el Molino ingevoerd.

Literatuur:
T. H. BEAN (1887): Description of five new species of fishes sent by prof A. DUGÈS from the province of Guanajuato, Mexico. Proceedings US Nat. Museum (10): 370-375
B. & R. CLARKE (1994): Allotoca dugesi: the golden bumblebee Goodeid. Livebearers (78): 6-6
O. DOMÍNGUEZ- DOMÍNGUEZ, N. MERCADO-SILVA, J. LYONS & H.J. GRIER (2005): The viviparous goodeid fishes. In: M.C. URIBE & H.J. GRIER, editors. Viviparous Fishes. New Life Publications. p. 525-569 Homestead Florida
O. DOMÍNGUEZ-DOMÍNGUEZ, S. NANDINI & S.S. SARMA (2002): Larval feeding behaviour of the endangered fish golden bubble goodeid, Allotoca dugesi, implications for conservation of an endangered species. Fisheries Management and Ecology (9): 285-
H. HIERONIMUS (1995). Die Hochlandkärpflinge. Westarp-Wiss – Heidelberg.
I. HILTON: Allotoca dugesii. Livebearer News (17): 10-13
M. KÖCK (2003): Allotoca dugesii. Das Lebendgebärenden Magazin (1): 18-20
D. LAMBERT: Allotoca dugesi. Viviparous (3): 0-
D. LAMBERT (1993): Allotoca dugesi. Livebearers (129): 14-14


Tekst: Kees de Jong
         

© Copy-right en voorwaarden voor gebruik