|
Het zal de
geïnteresseerde dwergcichlidenliefhebber waarschijnlijk niet
zijn ontgaan dat de laatste jaren steeds meer nieuwe soorten
uit het geslacht Apistogramma werden ontdekt. Zo tel
ik ondertussen op de soortenlijst van het AKZ (Arbeitskreis
Zwergcichliden im VDA, zeg maar de Duitse dwergcichliden
groep) reeds 50 beschreven soorten en nog 42 anderen die nog
op een naam en een wetenschappelijke beschrijving wachten.
Eigenlijk is er dus keuze te over voor de
Apistogramma-liefhebber. Een aantal van deze recente
ontdekkingen gebeurden in Peru, de thuisbasis van enkele van
de bekendste dwergen, namelijk Apistogramma cacatuoides en
A. nijsseni. Het is pas de laatste jaren dat er meerdere
soorten uit het stroomgebied van de Rio Ucayali en de Rio
Yavari bekend raakten. Zo kwamen bijvoorbeeld A.
norberti en zeer recent A. panduro tot bij ons. Een
andere spectaculaire ontdekking is A. atahualpa welke in
oktober 1997 door Uwe Römer werd beschreven en
waarschijnlijk afkomstig is uit de Rio Yavari in Peru.
A. atahualpa is één van de soorten uit de cacatuoides-groep
en dat is hem ook duidelijk aan te zien. Net zoals A.
cacatuoides is A. atahualpa een matig, lang en gestrekt
visje. De volwassen mannetjes bereikten in mijn
aquarium een lengte van 8 tot 9 centimeter. De
vrouwtjes bleven zoals gewoonlijk iets kleiner en bereikten
een lengte van 5 tot 6 centimeter. De dieren zijn
voorzien van een brede bruine tot zwarte langsband die
eindigt in een nagenoeg vierkante staartwortelvlek, welke op
zijn beurt is omgeven door bruine tinten. De mannetjes
beschikken over een schitterend vinnenstelsel. De
eerste vinstralen van de rugvin zijn zeer lang, zodat ze
soms als vlaggenwimpels meewapperen met de stroming van het
water. Het achterste gedeelte van de rugvin is eerder
afgerond net zoals de staartvin. Van het kieuwdeksel
vertrekkend, over de gehele keel- en buikpartij bevindt zich
een mooie oranje vlek die uitvloeit in de aarsvin. Het
resterende gedeelte op en onder de langsband is, afhankelijk
van de lichtinval, met een hemelsblauwe schijn overgoten.
Zeer typisch zijn de verticale donkere streepjes die zich
net boven de aarsvin bevinden en eigenlijk uitlopers zijn
van enkele langstrepen op de buik. Aan de aanzet van de
rugvin bevinden zich vrij donkere vlekken als restant van de
dwarsbanden. Deze vlekken zijn nagenoeg altijd
aanwezig, zelfs bij vrouwtjes in broedkleed, waarbij ze
pikzwart uitkleuren. Over de kaak bevindt zich de
soorttypische zwarte streep welke zich uitstrekt van het
goudomrande oog tot de onderste rand van het kieuwdeksel.
Omheen het oog en de kaakstreep bevinden zich enkele
blauwgroen iriserende vlekken en strepen. En net zoals alle
soorten uit de cacatuoides-groep bezit ook A. atahualpa een
stel dikke volle lippen. Toen ik het geluk had deze
prachtdieren te bemachtigen waren ze nog vrij klein en
herstellende van de lange reis die ze hadden gemaakt vanuit
Zuid-Amerika.
Gezien de geslachten nog vrij moeilijk te onderscheiden
waren nam ik zes dieren mee naar huis. Op die manier
had ik toch enige zekerheid over beide geslachten te
beschikken. De dieren werden in eerste instantie
ondergebracht in een 300 liter quarantaine-aquarium.
Het was gevuld met zuiver regenwater en bevatte geen
bodemgrond. Hoewel enkele stukken kienhout de enige
decoratie vormden, waren de vissen niet schuw. Dankzij een
regelmatige waterverversing en een afwisselende voeding met
o.a. artemia naupliën, watervlooien, zwarte en rode
muggenlarven, gemalen runderhart enz. groeiden de dieren op
enkele maanden uit tot prachtige volwassen exemplaren.
De groep bestond uit vier vrouwtjes en twee mannetjes
waarvan er één duidelijk dominant was. Het dominante
mannetje was iets groter dan het andere en ook de vinnen
waren langer uitgegroeid. Hoewel het onderdanige mannetje
nooit echt in een hoek werd gedrumd of werd gebeten, kende
hij duidelijk zijn plaats in het aquarium. Ook bij de
vrouwtjes was er eentje groter dan de anderen en ook zij
stelde zich dominant op. Het was dan ook niet verwonderlijk
dat de dominante dieren vrij snel een koppel vormden.
Ondertussen had ik een kweekbak van 80x40x30 cm
klaargemaakt. Het aquarium was ingericht met veel
kienhout dat overgroeid was met javamos. De bodem
bestond uit fijn zand en was bedekt met verdorde halfvergane
bladeren die in een loofbos werden geraapt. Het is mij
reeds meerdere malen opgevallen dat, vooral wildvangdieren,
zich boven een dergelijke bodem beter en rustiger voelen.
Bovendien komt de donkere kleur van de bodem ook de kleur
van de vissen ten goede. Gezien het hier, net zoals
bij de andere Apisto's, gaat om holenbroeders, werden ook
enkele holen in de vorm van kokosnoten, omgekeerde
bloempotjes of stenen in het aquarium opgesteld. De
kweekbak werd gevuld met zuiver regenwater dat werd
gefilterd over turfgranulaat en filterwatten. Zodoende
bekwam ik zeer zacht water met een zuurgraad van pH 5, een
temperatuur van 26ºC en een bruinig tintje. Het
dominante koppel werd uitgevangen en via de druppelmethode.
Overgebracht naar het zuurdere water. Zij voelden zich
kennelijk onmiddellijk thuis en reeds enkele dagen later
zwom het vrouwtje geelgetint door de bak. Plagend ging
zij regelmatig voor het mannetje staan, met haar buik naar
hem toe gericht. Het mannetje liet zich niet onbetuigd en
joeg dan ook herhaaldelijk het vrouwtje achterna.
Ongeveer een week na inzetten in de kweekbak, werd een
verdoken opgesteld bloempotje wat uitgegraven en een dag
later een dag later werden eitjes afgezet. Terwijl het
mannetje zijn tijd doorbracht met zand zeven op zoek naar
iets eetbaars, was de broedzorg van het vrouwtje zeer
intens. Zij verliet haast nooit het hol, ze leek wel
continu bezig. Ofwel stond ze wakend voor de ingang,
ofwel graafde ze nog wat zand weg ofwel was ze in de weer
met de eitjes. Slechts om snel een of twee happen
artemianaupliën te eten, verliet ze zeer kortstondig het
hol. De derde dag na het afzetten kon ik, achter in
het hol onder het vrouwtje de kersenrode larfjes zien
hangen. Toen ik de vierde dag thuiskwam was de hele situatie
grondig gewijzigd. Het vrouwtje werd geregeld achterna
gezeten door het mannetje en verward en opgejaagd dook ze in
ongeveer elk hol dat zich in het aquarium bevond. Ik vreesde
reeds voor het legsel maar het werd pas na enkele dagen echt
duidelijk dat het niets werd. Wat de rechtstreekse
oorzaak was, weet ik niet, maar het gebeurt wel vaker dat
jonge Apistogramma in al hun opwinding, hun eerste legsels
opeten. Exact twee weken na het eerste legsel werden
opnieuw eitjes afgezet in hetzelfde bloempotje. Het
enige verschil met de eerste keer was dat er veel meer zand
werd uitgegraven. Al het zand werd netjes voor de ingang
uitgespuwd zodat nog enkel het vrouwtje, op de zij zwemmend,
in of uit het hol kon. De eerste twee dagen was de
broedzorg opnieuw zeer intens, daarna verzwakte deze en
verliet het vrouwtje steeds vaker het hol. Zij vertoefde wel
steeds in de buurt, en bleef nooit langer dan twee tot drie
minuten uit de broedruimte. Op de vijfde dag na het afzetten
werden de larfjes verplaatst naar een door op mekaar
gestapelde keien gevormd hol, en pas toen zag ik voor het
eerst de larfjes. Op de tiende dag was het dan zover.
Ongeveer een half uur na het aangaan van de verlichting kwam
het vrouwtje met haar jongen tevoorschijn. De, naar
schatting, 70 jongen zwommen nog een beetje aarzelend kort
bij mekaar onder het vrouwtje. Wat onmiddellijk opviel was
de grootte van de jongen. Deze zijn, in vergelijking met
vele soortgenoten, groot. Zij eten dan ook, zonder moeite,
vanaf de eerste dag Artemianaupliën.
Vanaf het vrijzwemmen van de jongen werd de broedzorg van
het vrouwtje opnieuw intensiever. De eerste dagen zwom
zij constant boven of tussen haar jongen en hield zij
angstvallig de buurt in de gaten. Elke te dicht genaderde
Nannostomus werd zonder pardon aangevallen. Het
mannetje daarentegen werd getolereerd en mocht tot ongeveer
5 centimeter van de jongen naderen. Kwam hij toch
dichterbij dan werd hij niet aangevallen maar ging het
vrouwtje pronkend en baltsend tussen hem en de jongen staan.
Een trucje dat blijkbaar altijd werkt want het mannetje
drong nooit aan. Die avond, ongeveer een kwartiertje
voor het uitgaan van de verlichting, begeleidde het vrouwtje
haar jongen naar het bloempotje. Daar brachten ze dan
allen samen de nacht door. Pas na een vijftal dagen
waagden moeder en kroost zich verder van het vertrouwde
broedhol en trokken ze door heel de bak. Ook de jongen
durfden zich al wat verder van hun moeder te verwijderen. Zo
zag je, naarmate de dagen vorderden, de jongen opgroeien en
zelfstandiger worden terwijl de broedzorg van de ouderdieren
verzwakte. Na ongeveer een maand zwommen de jongen
door de hele bak en van broedzorg was er geen spraak meer.
Het leek wel of het vrouwtje wist dat de potloodvisjes geen
gevaar meer voor de jongen vormden. Na een zestal
weken waren de kleine Apistogramma's ruim een centimeter
groot en het leek mij dan ook een goed moment om de
ouderdieren uit de kweekbak te verwijderen.
Ongeveer gelijktijdig met het bovenstaande verhaal gebeurde
een nagenoeg identiek scenario in een andere kweekbak.
Hier zorgde het tweede mannetje met één van de andere
vrouwtjes eveneens voor nakomelingen. Ondertussen zwemmen
alle jongen samen in een uitzwemmer van anderhalve meter.
Bij een regelmatige waterverversing en een goede voeding
groeien de jongen, naar Apistogramma-normen, behoorlijk
snel. Hopelijk vindt deze soort genoeg verspreiding onder de
liefhebbers zodat ze, in de aquaristiek, kan blijven
bestaan.
Zoals je zelf hebt kunnen
merken is deze prachtvis veel te mooi en veel te interessant
om te laten verdwijnen.
|