|
Dit is een van de mooiste van soorten van het geslacht
Apistogramma. Ik heb het eerder gezegd, en ik meende
het. Maar deze is het echt. De soort is beschreven
door Eigenmann en Kennedy in 1903. Het is werkelijk
een prachtige vis. Het is één van de dunlip-soorten en
ze kunnen 5,7cm (vrouwtjes) en 7cm (mannetjes) lang worden.
Hoewel de wildvangexemplaren die ik gezien heb, niet zo
helder van kleur zijn als de exemplaren als die ik heb, zijn
ze bijna net zo aantrekkelijk. De meeste worden
gevangen in de Rio Paraguay. De mannen zijn zo
kleurrijk dat men haast denkt dat ze ingespoten zijn, zoals
sommige vissen die men soms wel eens vindt in een
dierenwinkel. Een gezonde man laat een heldere
metaalblauwe lichaamskleur zien, welke ook terug te vinden
is bij de rug-, anale- en buikvinnen. Het bovenste
gedeelte van de rugvin is oranje tot rood gekleurd en de
eerste drie of vier vinstralen zijn verlengd en laten meer
scheiding zien dan de rest. Er is een zwarte
oogstreep, maar deze is niet zo goed zichtbaar als bij de
meeste soorten. Sommige vissen laten een oranje of
rode koptekening zien, maar de mijne waren altijd geheel
blauw. Er is weinig tot geen kleur in de staart.
De vrouwen zijn matgeel of bruin met een donkere laterale
streep. Ze verkleuren tot felgeel tijdens het
kuitschieten of tijdens de broedzorg.
Ik wist een koppel van deze vissen te bemachtigen via een
vriend die een poos met deze vissen is bezig geweest. Van
het begin af aan zaten de vissen in het open gedeelte; ik
heb er een hekel aan wanneer ik een geweldige vis heb welke
zich altijd verstopt onder een filter of achter een stuk
kienhout. Ze zaten in een zelfgemaakt 56 liter
aquarium welke langer en smaller is dan de commerciële
bakken. Twee vrij grote sponsfilters verzorgden de
filtratie en enkele stukken hout zorgden voor beschutting.
Er waren verscheidene verschillend gevormde bloempotten die
ze konden gebruiken als broedplaats. Ook zat er wat
javavaren in om voor wat meer schaduw en beschutting te
zorgen. De bak was gevuld met opgevangen regenwater :
een pH van 6,1 en een hardheid van bijna 0 en met een
temperatuur van 26º C. Ik kreeg deze vissen zonder
moeite aan het eten. Levend voedsel als Daphnia,
muggenlarven, witte en zwarte wormen en stukjes regenworm
werden snel geaccepteerd. Stukjes runderhart, Artemia
en verschillende merken vlok- en gevriesdroogd voer werden
haast net zo goed gegeten. Gemiddeld eens in de week werd
het water ververst met 40% regenwater.
Binnen een week begon het vrouwtje tekenen van kuitschieten
te vertonen. Ze kleurde helderder geel en joeg telkens
achter het mannetje aan zodra deze zich in haar kant van de
bak waagde. Ze had een middelmaat potje verkozen als
legplaats en probeerde constant het mannetje te lokken.
De man showde zijn vinnen, draaide opzij, schudde zijn
staart op die typische Apisto-manier, en vluchtte zo snel
als hij maar kon zodra ze te dicht bij haar potje kwamen.
Dit ging enkele weken zo door, totdat ik op een dag opmerkte
dat het vrouwtje weinig aandacht meer schonk aan de man,
welke zeer trots en ingenomen door de bak aan het
patrouilleren was. Voorzichtig tilde ik het potje een
beetje op en kantelde het iets zodat ik naar binnen kon
kijken, zeer tegen de zin van het vrouwtje in, welke nu
felgeel was ; fel verdedigde ze haar plusminus dertig roze
en rode eitjes. Het zag er niet uit alsof het mannetje
enig gevaar liep en hij toonde ook geen enkele interesse om
zelfs maar in de buurt van de eitjes te komen dus liet ik
hem bij het vrouwtje in de bak zitten. Het vrouwtje
verliet de eieren alleen om te eten. Ze schonk het mannetje
bijna geen aandacht meer en liet hem rustig rondzwemmen rond
het nest.
Binnen een week zwommen moeder en jongen voor het eerst vrij
rond. Zo te zien waren er zo’n 25 jonge Apisto’s
uitgekomen met een lengte van ongeveer 0,5 cm. De
jongen bleven dicht bij de moeder en zochten onmiddellijk
beschutting bij enige verstoring. Ook zodra het
mannetje te dicht in de buurt zwom, zochten ze beschutting.
Het leek er nu op dat de gezondheid van het mannetje enig
gevaar liep dus verplaatste ik hem naar een ander aquarium,
maar niet voordat er hap uit zijn staart werd genomen.
Ik heb het vrouwtje nooit een aanval zien doen, maar gelet
op de reactie van het mannetje zodra ze in de buurt kwam,
kon ik er rustig vanuit gaan dat zij de schade had
aangericht.
Vanaf het begin aten de jongen met smaak de pas uitgekomen
Artemia en groeiden naar behoren. Ze volgden de moeder
nog voor enkele weken, maar nu er niet meer verstoring was
dan de voerbeurten en mijn occasionele gluurmomenten,
groeiden ze sneller en makkelijker zonder de bescherming van
de moeder. Aan het eind van de derde week schonken ze
weinig aandacht meer aan de moeder, die gefrustreerd
probeerde de boel bij elkaar te houden. Om haar de
ergernis te besparen, heb ik haar gescheiden van de jongen.
Naast Artemia en soms wat micro-wormpjes, leek het alsof de
jongen graasden op de algen welke eigenlijk op alles in de
bak wel groeien (ik kweek de beste algen van de stad).
Ik heb andere soorten dit ook zien doen, maar niet zo
geregeld als bij deze soort. Op het moment dat ik de
moeder verwijderde, aten de jongen gezeefde Daphnia en
vlokkenvoertabletten. Ze waren ongeveer 1 cm lang.
In week 6 aten ze hetzelfde als de ouderdieren, alleen moest
het wat fijner zijn of op de bodem liggen. Ook in hun
gedrag leken ze nu precies op de ouders. Tegen de tijd
dat de jongen 2 maanden oud waren, hadden ze een lengte van
bijna anderhalve centimeter bereikt en waren ze erg actief.
Op het moment van schrijven zijn de jongen nu de ouders en
begint de cyclus weer van voren af aan. Zoals bij veel
Apistogramma soorten, wordt de sex ratio bepaald door de pH,
de temperatuur en waarschijnlijk verschillende andere
factoren. Waarschijnlijk moeten de omstandigheden toch
wat hebben afgeweken omdat de ratio nu ongeveer 70:30 is, in
het voordeel van de mannen.
Maar door de kleurenpracht van de mannen heb ik niets te
klagen.
Vertaald door: Jobert Rijsdijk |