Barbus nigrofasciatus

Purperkopbarbeel

Artikel beschikbaar gesteld door :
Ruud van der Horst
Dit visje is een oude favoriet van alle aquarianen. Het is een rustig visje dat geen speciale eisen stelt. Het visje komt uit Ceylon, hier leeft het in rustig stromende dicht beplante wateren. In deze wateren zijn bepaalde plaatsen waar ze in grote getale aangetroffen worden. Het visje werd voor het eerst in 1935 ingevoerd in ons land, en werd al direct volop nagekweeekt, veel liefhebbers kochten ze. De lengte van het visje is ruim 6 cm, en het kan verscheidene jaren leven in ons aquarium. Het lichaam van het visje is tamelijk hoog, kenmerkend voor barbelen, zijdelings al naargelang de leeftijd meer of minder samengedrukt. In verhouding tot het lichaam heeft het visje een kleine kop met een spitse snuit en een opwaarts gerichte mondopening. De vinnen zijn allen goed ontwikkeld, de staartvin is diep ingesneden. Het gehele lichaam is met schubben bedekt tot en met de staartwortel.De grondkleur is olijfgroen tot grauwgeel, de rugvin mosgroen en de buikpartij witachtig van kleur. De schubben zijn elk afzonderlijk zilverglanzend afgezet. Over de flanken lopen vier verticale strepen welke naar gelang de gemoedstoestand van de vis in intensiteit kan verschillen, de kleur van deze strepen benaderen het zwart. De rugvin van het mannetje is donker bruinzwart tot purperzwart. De Nederlandse naam dankt het visje aan zijn prachtige purperrode kop. Deze prachtige kleur komt echter alleen bij de mannetjes voor, de vrouwtjes zijn minder sprekend gekleurd. De rugvin van het vrouwtje is geelachtig tot bijna kleurloos.

Wat de verzorging betreft, zal men minder moeite met deze barbelen hebben. De vissen houden van een groot aquarium om hun zwemlust te laten botvieren. De standplaats van het aquarium niet al te licht en langs de kanten het aquarium flink beplanten. Geen direct zonlicht. Een bodembeplanting is aan te bevelen, want hoe donkerder de ondergrond is, hoe beter de vissen tot hun recht komen en hoe beter ze zich op hun gemak voelen. De water temperatuur houden we tussen de 24° en 26°C. Tijdens de kweek mag deze temperatuur tot max. 28°C oplopen.

Evenals de verzorging is ook de kweek eenvoudig. Het kweekbakje richten we in met dichte bosjes, liefst fijnbladige planten. De ouders zijn echte eierrovers, die geen eitje zullen ontzien. Zodra het mannetje in zijn element is begint hij met zijn hofmakerij. En dan beleven we een schouwspel, want nu pas kunnen we ten volle van de kleurenpracht genieten die het mannetje ten toon kan spreiden. De verticale strepen verdwijnen, het staartgedeelte wordt grauwgrijs met een rode glans, het kop - en borstgedeelte neemt een donkere purperrode kleur aan. Het mannetje probeert het vrouwtje in het dichte groen te dringen en als alles goed gaat, dan heeft het vrouwtje soms maar zeer weinig te verduren en worden de eitjes zeer snel achterelkaar afgezet. De vissen verdwijnen tezamen in de dichte beplanting, zij aan zij gedrukt, de vinnen volkomen gespreid en heftig sidderend. Het gehele afzettingsproces kan enkele uren duren, waarna het vrouwtje doorgaans afgemat in een hoekje wegkruipt en pa lief de eieren gaat oppeuzelen. Dan moeten we ingrijpen en goed opletten dat het wijfje na de afzetting niet al te erg door het mannetje wordt opgejaagd. Dus de dieren scheiden, in ieder geval is het beter de dieren van de jongen te verwijderen, tenzij de kweekbak zeer groot is en erg dicht beplant. In dat geval kan men nog wel een aardig aantal jongen verwachten, die niet door de ouders opgegeten worden.De eitjes zijn kleverig en worden bij voorkeur afgezet in de bovenste helft van het aquarium, aan fijnbladige planten en bijvoorbeeld aan de wortels van grote drijfplanten. Na ongeveer een dag komen de jongen uit, dit naargelang de temperatuur en andere omstandigheden. De jongen hangen als bijna onzichtbare glasheldere bolletjes aan planten en ruiten. Er moet nu flink gevoerd worden, bijvoorkeur stoffijn voer en slootinfusie. Infusie alleen is meestal niet voldoende. Na ongeveer een week is de vorm al minder gedrongen en enkele dagen later zijn de zwarte oogjes al te zien. We voeren dan nog een week infusie en stoffijn voer, alvorens op gezeefde kreeftachtigen over te gaan. Wat het voedsel betreft zijn ze geenszins kieskeurig, alle levend en droogvoer worden graag genomen. Binnen een maand begint er al kleur te komen en zijn de grootste reeds 10 mm lang. Het komt nog wel eens voor dat de eerste kweek mislukt. Een rustperiode van een week of twee, en goede voedering kunnen de ouders voor een volgende kweek geschikt maken.

© Copy-right en voorwaarden voor gebruik