|
Belonesox belizanus
KNER, 1860
Synoniemen:
Geen
Nederlands naam:
Levendbarend Snoekje
Beschrijving:
R. KNER (1860): Über Belonesox belizanus, nov.gen. et spec.
aus der Familie der Cyprinodonten. Sitzber. K. Akad. Wiss.
Wien, Math. Nat. Cl. Vol 40 (10): 419-422.
Naamgeving:
Belonesox =.van het Griekse ‘belone’ dat pijlpunt betekent
en het Latijnse ‘esox’ voor snoek
belizanus =. afgeleid van Belize, het gebied waar de eerste
exemplaren werden gevangen.
Verspreiding:
De soort komt voor aan de Atlantische kust vanaf de
Mexicaanse staat Vera Cruz, Belize en Guatemala (het Yucatan
schiereiland) via Honduras tot in Nicaragua. De soort komt
hier voor in stilstaand en langzaam stromend water. Soms
wordt het levendbarend snoekje ook in brak water
aangetroffen. Aangezien er een droge en natte tijd voorkomen
kan de watersamenstelling in de loop van het jaar sterk
wijzigen. In zijn natuurlijke biotoop komt de soort onder
andere samen voor met cichliden (o.a. Thorichthys meeki,
Nandopsis salvini), kaperzalmpjes en levendbarende
tandkarpers zoals Pseudoxiphophorus bimaculatus, Poecilia
mexicana, Poecilia kykesis, Xiphophorus maculatus en
Gambusia yucatana.
Uiterlijk:
De soort heeft een opvallend torpedovormig lichaam met een
relatief grote bek. Qua uiterlijk lijkt de vis op de snoek.
De kaken zijn enigszins bol, waardoor de vele tanden
zichtbaar zijn. De grondkleur is olijfbruin, waarbij de
buikzijde lichter van kleur is dan de bovenkant van het
lichaam. Op de zijkant van het lichaam bevinden zich enkele
onregelmatige rijen met kleine zwarte punten. Deze tekening
is afhankelijk van de plek waar de vissen gevangen zijn. De
rijen zijn bij de dieren afkomstig van het schiereiland
Yucatan duidelijker zichtbaar en vormen een vast
lijnenpatroon. De uit deze omgeving afkomstige vissen zijn
door HUBBS als Belonesox. belizanus maxillosus beschreven.
In de staartwortel zit een grote zwarte punt. De ogen zijn
relatief groot 11met een oplichtende iris.
De nachttekening van de soort is een donkere onderkant van
het lichaam en een zwarte staartvin. Ook het ‘jeugdkleed’ is
fraai en lijkt erg op de nachttekening. Na ongeveer een
maand is de jeugdtekening verdwenen en is de normale
tekening zichtbaar.
Grootte:
De mannetjes tot ongeveer 12 cm en de vrouwtjes tot maximaal
20 centimeter. Hiermee is deze soort de grootste
levendbarende tandkarper.
Verzorging en kweek:
Bij de verzorging van het levendbarend snoekje is er maar
één punt echt van belang: is er voldoende levend voer
aanwezig voor deze voedselspecialist. Verder worden er
nauwelijks eisen gesteld. De watersamenstelling is
nauwelijks van invloed. In de natuur komt de vis in allerlei
soorten water voor en een mindere waterkwaliteit komt in de
droge periode ook voor.
Aan de temperatuur worden ook geen extreme eisen gesteld.
Bij een 14°C zijn de dieren niet erg actief meer, maar ze
doorstaan het zonder problemen. Als in de warme periode de
temperatuur richting 30°C gaat is dit ook geen probleem.
Hoewel met name de vrouwtjes erg groot kunnen worden, hoeft
het aquarium geen enorme afmetingen te hebben. Ik heb twee
paartjes enkele jaren in een aquarium van 80x40x40 gehouden.
In het aquarium wachten de vissen tot er een geschikte prooi
voorbijkomt en zijn het nauwelijks zwemmers. Dit gedrag
verschilt wel van het natuurlijke gedrag. Door hun
opvallende oog zijn de levendbarende snoekjes goed zichtbaar
als ze vlak onder het wateroppervlak zwemmen. Je ziet bij
een juist lichtinval vaak enkele exemplaren rondzwemmen.
Blijkbaar worden ze actiever als ze de ruimte hebben en
actief op zoek naar voedsel moeten gaan.
Er wordt alleen maar levende vis gegeten en hier ligt ook
het probleem bij het houden van de soort. Er moet altijd
levende vis aanwezig zijn om de dieren te voeren. Hoewel
volwassen exemplaren niet zoveel eten, is het zaak rekening
te houden met minimaal drie vissen per week. De bek van de
snoek kan ver worden geopend, zodat ze in staat zijn om
opmerkelijk grote vissen te eten. Als de prooi erg groot is,
komt het voor dat ze deze alleen maar bijten en vervolgens
niet goed kunnen eten. Zeker als ze erg hongerig zijn,
willen ze zich nog wel eens aan een te grote prooi
vergrijpen. Sommige vissen worden na een beet alsnog
opgegeten en het kan soms een hele tijd duren voordat de
gehele vis naar binnen gewerkt is. Aangezien de mannetjes
beduidend kleiner zijn dan de vrouwtjes lopen zij het risico
voor voedsel te worden aangezien. Soms worden ze daarbij
opgegeten, maar de kans is groter dat ze beschadigd raken en
aan hun verwondingen bezwijken.
De aanval van het levendbarende snoekje en het daarna opeten
van de prooi is een fascinerend gezicht. Wanneer er niet
voldoende voervissen aanwezig zijn, zal een aquariumhouder
geneigd zijn ook vissen die voor de kweek bestemd zijn op te
voeren. Vissen kopen met als doel die te voeren, is een dure
oplossing.
Bij de balts zoekt het mannetje toenadering tot het vrouwtje
met de al eerder beschreven risico’s. Hij zwemt voor het
vrouwtje en beweegt zijn rugvin en gonopodium heen en weer
voor haar kop. Af en toe draait het mannetje zich om en
herhaalt dit gedrag voor het stil hangende vrouwtje. Als ze
na enige tijd wegzwemt, doet het mannetje een poging om haar
te bevruchten. Het bevruchte vrouwtje zal na een aantal
weken dikker worden. Mijn ervaring is dat ze dan ook telkens
meer gaat eten en niet zoals andere auteurs schrijven geen
honger meer heeft. Een worp kan meer dan 100 jonge snoekjes
opleveren. Deze zijn bij de geboorte slank en hebben een
lengte van bijna twee centimeter. De jongen, die donker
gekleurd zijn, houden zich vooral bij het wateroppervlak op
en zijn na de geboorte eenvoudig te vangen om ze in een
eigen aquarium onder te brengen, waar ze verder opgekweekt
kunnen worden. In een aquarium met schuilplaatsen zullen er
altijd genoeg jongen overblijven. Het lijkt wel alsof de
volwassen dieren de eerste dagen geen jacht op de pasgeboren
jongen maken en het is dan ook niet noodzakelijk om een
vrouwtje vlak voor de worp apart te zetten. De pasgeboren
jongen kunnen meteen met kleine visjes (bijv. netgeboren
guppen), watervlooien, levende rode muggenlarven enz worden
gevoerd. Wat in de eerste periode ook nog wel wil lukken is
een voederring aan het wateroppervlak waarin tubifex of
grindalwormpjes zitten. De jonge Belonesox zijn altijd
hongerig en zeker als ze een centimeter of vijf zijn, is het
zaak om veel levend voer van het juiste formaat beschikbaar
te hebben. Er zijn maar weinig kwekers die genoeg vissen
over hebben om een groepje van deze rovers te voeren. Bij
onvoldoende voedering bestaat er een grote kans op
kannibalisme en daardoor kan het aantal snel afnemen.
Natuurlijk kan een nieuwe worp jongen wel als voer dienen
voor hun iets oudere soortgenoten. Af en toe een tijdje geen
voer kan geen kwaad en de vissen kunnen zich prima aanpassen
aan een ‘mindere’ periode. Als er echter voer in overvloed
is, zullen ze veel meer gaan eten en enorm snel groeien.
Het komt regelmatig voor dat een voedseldier slechts half
verteerd wordt en op die wijze als ontlasting de snoek weer
verlaat. Hierdoor vervuilt het water snel en het is
verstandig om regelmatig vuil af te hevelen en een deel van
het water te verversen. Kleine kreeftjes worden naar mijn
ervaring met rust gelaten en kunnen prima worden ingezet om
de bodem schoon te houden.
Het levendbarende snoekje kan goed worden samengehouden met
grote vissen die niet als prooi kunnen dienen. In alle
andere gevallen verdwijnt hun gezelschap in hun maag. Al met
al een vis voor de aquariaan die beschikt over voldoende
geschikt voer.
Opmerkingen:
KABBES (2000) citeert enkele wetenschappelijke onderzoeken
over het voorkomen van de soort in Florida (USA). Daar zijn
af en toe levendbarende snoekjes in de natuur terecht
gekomen. Met name in de droge tijd, wanneer de hoeveelheid
water sterk afneemt, is de invloed op een aantal populaties
inheemse vissen erg groot. De snoekjes hebben een duidelijke
culinaire voorkeur voor tandkarpers, zowel levendbarende als
eierleggende hebben, en dan vooral voor de soorten die aan
het oppervlak leven zoals de zeilvinmolly (Poecilia
latipinna) en het muskietenvisje (Gambusia holbrooki).
Soorten die zich meer in de buurt van de bodem ophouden,
zoals het dwergtandkarpertje (Heterandria formosa) en de
blauwe killi (Lucania goodei) staan minder vaak op het menu.
Als het levendbarend snoekje afwezig is, bestaat 97% van de
vissen uit tandkarpers en als deze rover wel in de buurt is,
bedraagt dit percentage 54%.
Literatuur:
J.P. ARNOLD (1910): Belonesox belizanus Kner. Wochenschrift
für Aquarien und Terrarienkunde (4): 45-48
J. BROWN (1986): Spawning Belonesox belizanus. Livebearers
(85): 12-13
H.W.E. VAN BRUGGEN (1975): Biologische waterverontreiniging
in Florida. Het Aquarium (3): 63-64
W.J.M. DEUTZ (1950): Belonesox belizanus KNER. Het Aquarium
(12): 297-298
R. FISCHER (1992): Belonesox belizanus. Livebearers (122):
23-25
R.C. GRIFFITHS (1992): Belonesox belizanus KNER, 1860.
Livebearers (126): 8-9
J. GRIFFITHS (1999): Pike livebearer Belonesox belizanus.
Livebearers (155): 34-34
J. HANSEN (1982): Het levendbarend snoekje, Belonesox
belizanus KNER 1860. Het Aquarium (10): 282-284
H. HIERONIMUS (1992): De geschiedenis van de levendbarende
tandkarpers. Poecilia Nieuws (6): 12-18
K. DE JONG (1997): Wat een sukkel. Poecilia Nieuws (2):
36-37
B. KABBES (2000): Het levendbarend snoekje in Florida.
Poecilia Nieuws (2): 27-30
J. KÖHN (2004): Anmerkungen zur Fütterung des
Hechtkärpflings Belonesox belizanus. DGLZ-Rundschau (4):
95-96
K. MÖLLER (1966): Ich beobachte meine Hechtkärpflinge.
Aquarien Terrarien (9): 306-308
T. NEAL (1993): The pike livebearer - Belonsox belizanus.
Are they for you?. Livebearers (131): 8-9
B. POßECKERT (1984): Meine lebendgebärender Räuber. Aquarien
Terrarien (10): 344-345
A. RACHOW: Belonesox belizanus KNER.: 157-160
C. VAN DE SANDE (1987): Een verzamelreis naar Guatemala II.
Poecilia Nieuws (3): 46-48
H. STALLKNECHT (1973): Der größte Vertreter der Gattung
Gambusia: Belonesox belizanus. Aquarien Terrarien (9):
302-307
D.J. SWEET (1983): Everything you always wanted to know
about Belonesox. Livebearers (72): 10-12
J. VENTE (1976): Het levendbarend snoekje Belinesox
belizanus. Het Aquarium (6): 149-150
Tekst: Kees de Jong
|