|
||||||||||
Artikel beschikbaar gesteld door : |
Tom en Linda Meyers, Hamilton and District Aquarium Society AQUARTICLES•COM |
|||||||||
Jorg Vierke, een bekende Duitse aquariaan, beschreef in 1979 de Betta coccina, een nieuwe schuimnestbouwende Betta-soort afkomstig uit Sumatra. Vanwege de schoonheid en zeldzaamheid is de Betta coccina inmiddels een veel gevraagde vis. Betta coccina zou gemakkelijk voor een killivis gehouden kunnen worden en vertoont maar nauwelijks uiterlijke overeenkomsten met andere Betta soorten. Hoewel de coccina niet op andere Betta’s lijkt, komt zijn gedrag wel overeen met bijvoorbeeld de Betta imbellis. Wij hebben vijf volwassen exemplaren in een 40 liter aquarium gehouden. De vissen voeren continu onschuldige schijngevechten uit, die echter zelfs in de paartijd nauwelijks tot schade aan de vinnen leiden, tenminste niet in de ruim drie maanden dat wij ervaring met ze hadden. De vissen waren direct na de aanschaf zeer schuw en verborgen zich vooral tussen de planten, die ze slechts af en toe verlieten om jacht te maken op pekelkreeftjes en jonge platy’s, het enige voedsel overigens dat ze accepteerden. De Betta’s waren in het begin lastige eters. Na drieënhalve maand en een kweekpoging verder accepteerden zowel de volwassen vissen als de nakomelingen diepvriesvoer. De volwassen exemplaren aten zelfs uit de hand. Ze waren niet langer schuchter voor mensen en kwamen tevoorschijn om te imponeren als ze gevoerd werden. De jongen bleven schuwer, maar waren niet schrikachtig bij plotselinge bewegingen in de buurt van het aquarium. Betta coccina heeft een zes centimeter lang, rank lichaam. Mannetjes zijn iets langer en slanker dan vrouwtjes. De kleur is afhankelijk van hun stemming en de omstandigheden in het aquarium. Het kan variëren tussen donkerbruin met goudkleurige strepen (bij stress) tot egaal dieprood, op zowel het lichaam als de vinnen. Laatsgenoemde kleur is het meest intens tijdens het paren of bij het baltsen van het dominante mannetje. Het dominante mannetje heeft een blauwgroene, glanzende vlek van ongeveer een halve centimeter midden op de flank. Deze vlek wordt zichtbaar bij de jonge visjes als het onderscheid tussen de geslachten is te maken en alleen bij de mannetjes. Bij volwassen exemplaren hebben alleen de dominante mannetjes deze stip. De vinnen van de mannetjes zijn langer en kleurrijker dan die van de vrouwtjes, net zoals bij andere Betta soorten. De sluiervormige rug- en staartvin van de mannetjes vertonen een heldere, glanzende goudachtige kleur aan de bovenranden tijdens drukke activiteiten zoals de paring. De vrouwtjes hebben afwisselend donkerbruine en heldere goudkleurige strepen en lichtrode vinnen (bij opwinding), of vertonen het donkere, wijnrode kleurpatroon met lichter gekleurde rode vinnen. Mannetjes wijken met hun speerpuntige staartvin af van hun wijfjes, die een meer ronde staarvorm hebben. Tijdens het paren krijgt het donkere, wijnkleurige kleed van de mannetjes vaak een fluweelachtige, zwarte intensiteit. Samen met hun vlammende, blauwgroene ogen maakt dat de Betta coccina een vis die je moet hebben gezien. In de bekende naslagwerken over de aquaristiek is vrijwel niets over deze vis te vinden. Het leek ons dat het beste resultaat om deze vissen te kweken te bereiken viel door het proefondervindelijk te proberen, vooral omdat deze benadering het meeste informatie op zou leveren, of de kweek nu zou slagen of niet. We begonnen met het samenstellen en het in de juiste conditie brengen van het kweekpaar. Een standaard aquarium van 40 liter, voor de helft gevuld met water en met een TL-buis die 24 uur per etmaal brandde. Houd de kap zorgvuldig gesloten, want het kunnen springers zijn. We namen het dominante mannetje en het vrouwtje dat hem leek te hebben uitgekozen. Het paartje werd kweekrijp gemaakt door het driemaal daags levend voedsel te verstrekken. Het vrouwtje werd erg robuust voor zo’n rank visje, en toonde de bij andere Betta soorten bekende eivlek. Het wateroppervlakte was bedekt met hoornblad en met een groot stuk javavaren. Een gerijpt sponsfilter met een lichte uitstroom werd gebruikt. Diagonaal tegenover het filter dreef een omgekeerd half plastic koffiebekertje, dat we ook bij de kweek van Betta splendens gebruikten. Het kopje heeft drie functies. Het vermindert de hoeveelheid waterbewegingen aan het wateroppervlakte, zodat minder “reparaties” aan het schuimnest nodig zijn. Het verschaft de schaduw en beschutting die ook in de natuurlijke omgeving van de vis aanwezig is. En door juiste plaatsing van het kopje kunt u een gunstigste observatieplek kiezen. Onze inspanningen werden beloond toen we merkten dat het paartje, op de tweede dag in het kweekbakje, elkaar op de bekende Betta-wijze ging “omhelzen”. Het mannetje had inmiddels ook een vrij klein, plat schuimnest gebouwd onder het kopje. De eerste paarpogingen waren enigszins onbeholpen en leverden nog geen eieren op, maar dit veranderde al snel en toen werden er grote, witte eieren afgezet. Het mannetje ontving deze eieren en bracht ze naar het schuimnestje, terwijl het vrouwtje aandachtig toekeek. Deze procedure werd net als bij Betta splendens steeds herhaald, met onbeduidende kleine variaties. Na het leggen van alle eitjes was het vrouwtje niet langer welkom in de buurt van het nest en werd het door het jagende mannetje verbannen. Op dat moment is het vrouwtje, met slechts één lichtbeschadigde vin, verwijderd. Daarna verhuisde het mannetje zijn gehele nest, inclusief eieren, van het plastic kopje naar de onderkant van een grote tak hoornblad achterin het kweekbakje. Het nieuwe nest was groter en sterker, maar de eieren hingen er uit in een kegelvormige massa, die op een druiventros leek. Het mannetje verzorgde zijn nest en nakomelingen ongeveer 60 uur lang zorgvuldig. Op dat moment zwommen alle jongen vrij rond en hadden ze hun eierzak inmiddels volledig verbruikt. We verwijderden het mannetje en begonnen de visjes driemaal daags pas uitgekomen pekelkreeftjes te voeren. Dit voedsel werd gretig aanvaard en de jongen groeiden snel. Na 50 dagen waren de visjes gegroeid van vijf millimeter tot ongeveer een centimeter en na drie maanden waren ze tussen twee en tweeënhalve centimeter lang. Op die lengte was het geslachtsonderscheid van sommige visjes al te bepalen. De volwassen grootte is ongeveer vijf centimeter. De watertemperatuur werd zorgvuldig op 27 graden Celsius gehouden, met een pH van 6,8. De TL-buis bleef 24 uur per dag aan en we verversten wekelijks 30% van het water. Nog een waarschuwing: de enige keer dat we een aanzienlijke hoeveelheid broedsel verloren was onmiddellijk na een van de wekelijkse waterwisselingen. Vertaling : Jos Verdonk |
||||||||||
|