|
Brachyrhaphis roswithae
MEYER & ETZEL, 1998
Etymologie:
Brachyrhaphis – Afgeleid van het Griekse ‘brachys, eia’
(kort) en ‘raphis’ (naald). Dit verwijst naar het korte
gonopodium.
roswithae – genoemd naar de Duitse ROSWITHA ETZEL.
Uiterlijk:
Een slanke levendbarende tandkarper met de voor het genus
Brachyrhaphis kenmerkende zwarte en geelwitte streep in de
aarsvin. Het korte gonopodium van het mannetje valt door
deze tekening erg op. De vrouwtjes hebben een kleine donkere
drachtigheidsvlek. De ogen zijn blauw.
De bovenkant van het lichaam is grijsbruin, op de lichter
gekleurde onderkant komt de blauwe kleur meer naar voren.
Vooral bij de mannetjes is een bruine band over het lichaam
zichtbaar. Hierdoor maken de mannetjes een donkerder indruk
dan de vrouwtjes. Naast deze donkere band bevinden zich nog
drie tot vijf uit roodbruine punten bestaande strepen op het
lichaam.
In de staartwortel bevindt zich een donkere vlek. De kleine
ronde rugvin heeft aan de basis een donkere band en is
verder rood gekleurd. De staartvin is, afhankelijk van de
stemming van de vissen, meer of minder rood gekleurd. De
mannetjes worden ongeveer 4 cm lang, de vrouwtjes bereiken
een lengte van 5 cm. In een enkel geval kan een oud vrouwtje
een lengte van ruim 7 cm bereiken.
Verspreiding:
De soort is afkomstig uit Panama. De verspreiding is beperkt
tot het gebied ten westen van de kanaalzone. De oostelijke
en westelijke grens van dit gebied worden bepaald door de
provincie Coclé (MEYER & ETZEL 1998). De soort wordt
aangetroffen in helder stromend water. De bodem van deze
stroompjes is zanderig met veel rolkeien. De jongen houden
zich aan de ondiepe randen van de smalle stroompjes
(maximale breedte van 2 m) op, terwijl de volwassen dieren
in de sneller stromende delen met een waterstand tot 50 cm.
voorkomen. Andere vissen die in hetzelfde biotoop worden
gevonden zijn een molly (Poecilia sp.) en Rivulus frommi.
Door de aanwezigheid van bomen bevinden grote delen van deze
stroompjes zich in de schaduw.
De watertemperatuur ligt tussen de 21,2 en de 27,4°C. De
pH-waarde ligt tussen de 5,5 en 7,1 en over het algemeen is
er sprake van zacht water met een hardheid van minder dan 1ºdGH
(ETZEL 2002). MACALLISTER heeft de soort gevangen bij een
hardheid van 6,7°GH en blijkbaar komt de soort dus ook in
minde zacht water voor.
Verzorging en kweek:
Over het algemeen hebben de soorten uit het genus
Brachyrhaphis de naam dat ze agressief en niet eenvoudig te
kweken zijn. De ervaringen met B. roswithae hebben duidelijk
gemaakt dat de soort zich positief onderscheid van vele van
zijn naaste verwanten. In tegenstelling tot de
Brachyrhaphis-soorten met een bredere rugvin, zoals B.
olomina, B. terrabensis en B. roseni, leeft B. roswithae in
een school en zijn de vissen niet agressief naar
soortgenoten of andere vissen en kan dan ook prima samen
worden gehouden met andere soorten. Hierbij dien ik wel te
vermelden dat ik geen ervaring heb met het samen houden met
kweekvormen met lange vinnen, mogelijk dat de lange vinnen
wel worden beschadigd.
Voor de soort is een tijdelijke daling van de
watertemperatuur tot 18°C geen probleem en aangezien een
maximale temperatuur van 28°C ook goed wordt verdragen, is
het houden op de juiste temperatuur geen probleem. Hoewel
het water van veel biotopen zacht is, kan de soort ook over
langere tijd prima in middelhard water worden gehouden.
De kweek van deze Brachyrhaphis is eenvoudig. In de jaren
dat ik de soort heb gehouden, heb ik nooit vrouwtjes apart
hoeven te zetten. Er bleven altijd voldoende jongen over om
mijn groep in stand te houden en andere liefhebbers van deze
soort te voorzien. MACALLISTER geeft aan dat er elke vier
tot vijf weken 20 tot 30 jongen worden geboren. Bij
beplanting aan het wateroppervlak ontsnappen er altijd
voldoende jongen aan de grotere vissen. De jongen vallen
meteen op door hun blauwe ogen, de rode rugvin en de zwarte
streep in de anaalvin. Ze zijn door deze kenmerken goed te
onderscheiden van andere jonge vissen. De jongen dienen wel
gericht te worden gevoerd, hun voer moet in de buurt van hun
schuilplaats worden gegeven. Na ruim een week komen de
jongen ook meer naar voren en eten met de grotere vissen
mee. De volwassen vissen eten elke soort voer, maar hebben
een voorkeur voor dierlijk voedsel dat ze van het
wateroppervlak kunnen halen. Muggenlarven zijn hiervoor
uitstekend geschikt. Vlokkenvoer wordt ook goed gegeten en
kan als basis dienen.
De conclusie is dat B. roswithae een aantrekkelijke
levendbarende tandkarper is, die niet veel bijzondere eisen
aan de verzorging stelt. De soort houdt zich in de bovenste
waterlaag op en kan dan ook prima samen worden gehouden met
vissen die de onderste helft van het aquarium bewonen. Ik
houd de soort al enkele jaren succesvol samen met een
wildvorm van de groene zwaarddrager (Xiphophorus hellerii).
Opmerkingen:
MEYER & ETZEL (1998) beschrijven dat de balts van B.
roswithae sterk afwijkt van andere nauw verwante soort. De
balts lijkt meer op die Poecilia’s waarbij de mannetjes met
hun bek de geslachtsopenening van de vrouwtjes aanraken. Dit
gedrag wijkt sterk af van dat van de andere soorten in het
genus Brachyrhaphis en is voor hun mede een reden om B.
roswithae als aparte soort te beschouwen.
Literatuur:
V. ETZEL 2002. Brachyrhaphis roswithae MEYER & ETZEL, 1998 –
Eine farbschöne Neueinführung aus Panama -. DGLZ-Rundschau
(1): 29-38.
D. MACALLISTER. Brachyrhaphis roswithae [MEYER & ETZEL,
1998]. Livebearer News (2): 19-20.
M.K. MEYER & V. ETZEL 1998. Notes on the genus Brachyrhaphis
REGAN, 1913, with the description of a new species from
Panama (Pisces: Teleostei: Cyprinodontiformes: Poeciliidae).
Senckenbergiana Biologica (2): 155-160.
Tekst: Kees de Jong
|