|
Characodon lateralis
GÜNTHER, 1866
Nederlands naam:
Regenboog goodeïde
Verspreidingsgebied:
Oorspronkelijk was de soort bekend van een aantal plekken in
het Mezquital stroomgebied in de buurt van de stad Durango.
De soort zou vooral in de buurt van de El Salto waterval
voorkomen. Tegenwoordig is men van mening dat de vissen
boven de waterval tot Characodon audax behoren. Van de
oorspronkelijke populaties zijn er nog slechts drie over:
Los Berros, Amado Nervo en Oja de Agau de San Juan. De
Nombre de Dios en de rivier Mezquital populaties zijn
uitgestorven. De nog bestaande populaties zijn kleine
bronnen waarvan het waterniveau sterk is gedaald door het
menselijke gebruik. In combinatie met de introductie van
vreemde soorten zoals de groene zwaarddrager zorgt dit er
voor dat de soort in de natuur wordt bedreigd
(DOMÍNGUEZ-DOMÍNGUEZ ET AL 2005).
Kenmerken:
De mannetjes behoren tot de kleurrijkste goodeïden.
Afhankelijk van de populatie kunnen ze prachtig rood
gekleurd zijn. Het kan enige tijd duren voordat deze fraaie
rode kleur ontstaat, in eerste instantie is de kleur van de
mannetjes meer geel/oranje. De vissen hebben op het lichaam
vaak enkele donkere vlekken die in een laterale lijn liggen.
Het aantal en de intensiteit van de zwarte vlekken verschilt
per individu. De staart- en rugvin van het mannetje hebben
een zwarte band en zijn bij de oudere dieren rood gekleurd.
De vrouwtjes hebben naast de vlekken geen tekening en hebben
een bruine grondkleur met een witte buikzijde. De jongen
zijn vlak na de geboorte gespikkeld, deze tekening verdwijnt
na enige tijd. De vissen worden in het aquarium groter dan
in de natuur en kunnen in het aquarium een lengte van 7 cm
bereiken (HIERONIMUS 1995).
Verzorging en kweek:
Ondanks het feit dat er vroeger vaak werd beweerd dat de
regenboog goodeïde moeilijk te houden en te kweken is,
blijkt er tegenwoordig populaties te zijn die het goed doen
onder aquariumomstandigheden. Het is van belang dat de
vissen in een groep worden gehouden. Binnen de groep
ontstaat een bepaalde rangorde die er voor zorgt dat de
vissen zich prettig voelen en eventuele agressie over de
verschillende dieren wordt verdeeld. Het is verstandig om
voor veel schuilplaatsen in het aquarium te zorgen. Naast
planten kunnen er ook kleine bloempotjes en stenen voor dit
doel worden gebruikt. De temperatuur kan iets hoger zijn dan
bij veel andere goodeïden en rond de 22ºC schommelen. Het is
een alleseter met een voorkeur voor levend voer. Minstens
drie maal per week moet er diepvries- of levend voer worden
gegeven. De periode tussen twee worpen kan sterk variëren en
tussen de vier en acht weken liggen. Het aantal jongen is
afhankelijk van de grootte en leeftijd van het vrouwtje,
maar ligt meestal tussen de 8 en 20 jongen van ongeveer 10
mm lengte (HIERONIMUS 1995).
Opmerkingen:
Lange tijd werd er van uit gegaan dat alle vissen waarvan de
mannen enig rood in zich hadden tot C. lateralis behoorden
en dat alleen de mannetjes met zwarte vinnen C. audax waren.
Onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat ook vissen met rood
tot C. audax kunnen behoren. KUNATH (1990) toonde aan dat de
soorten eenvoudig te kruisen zijn. De soorten moeten dan ook
apart worden gehouden.
De derde soort uit het genus (C. garmani) is uitgestorven.
Literatuur:
H. Hieronimus (1995): Die Hochlandkärpflinge. Magdeburg:
Westarp-Wiss. ISBN 3-89432-
Tekst: Kees de Jong
|