Honinggoerami |
|||||||||
Artikel beschikbaar gesteld door : |
Peter-Jan Taheij | ||||||||
Een van de kleinste labyrintvissen is de Colisa chuna. Zijn Nederlandse naam, honinggoerami dankt hij aan de kleur van het baltskleed van het mannetje. Het mannetje wordt slechts 42 mm groot en het vrouwtje kan 50 mm groot worden. Als de dieren zich niet op hun gemak voelen, dan hebben zowel de mannetjes als de vrouwtjes dezelfde kleur en tekening, op een lichtbruin lichaam loopt dan een bruine streep van achter de kieuwdeksel tot op de staartwortel. De vrouwtjes zwemmen altijd op deze manier rond, terwijl het mannetje een ware metamorfose kan ondergaan. Een mannetje dat in het baltskleed gehuld is heeft een effen honing-oranje lichaamskleur, een gele rugvin en een groen-iriserende zwarte borstpartij. Mannetjes die door een sterker mannetje gedomineerd worden, vermommen zich vaak als vrouwtje, om niet steeds weggejaagd te worden. De vrouwtjes hebben als zij paarrijp zijn ook een wat vollere buikpartij.
De honinggoerami komt in de natuur voor in dichtbegroeide langzaam stromende of stilstaande wateren. Dit water is vaak mineraal arm en zacht. Het verspreidingsgebied bestrijkt het noordoosten van India, Assam en Bangladesh. De honinggoerami is een vreedzaam en enigszins schuw visje, maar als er in de bak geen snelle zwemmers en veel grotere vissen rondzwemmen, dan kan hij zich ook ontpoppen tot een zeer nieuwschierig visje. Tijdens de paartijd kan hij ook zeer fel zijn bij het verdedigen van zijn territorium. De visjes komen het best tot hun recht als ze paarsgewijs gehouden worden. Voor het houden van de honinggoerami is een aquarium van 20 liter inhoud net groot genoeg. Een dichte achtergrondbeplanting en wat open zwemruimte op de voorgrond is aan te bevelen. Ook wat drijfplanten op het aquarium wordt door het visje zeer gewaardeerd. In de paartijd heeft het mannetje vaak gedurende een lange periode een schuimnest, dat steeds weer aangevuld wordt met nieuwe schuimbelIetjes. In tegenstelling tot de dwerggoerami, Colisa Lalia, en de diklipgoerami, Colisa labiosa, gebruikt de honinggoerami geen plantedelen bij de bouw van het nest. Wel maakt hij gebruik van aanwezige drijfplanten. Omdat het nest niet verstevigd wordt, blijft het ook niet compact, maar kan het soms wel uitdeien tot een doorsnede van 40 cm. Omdat de honinggoerami een klein bekje heeft, moet het voer ook niet al te grof zijn. Kleine muggelarven en tubifex gaan er altijd in. Ook watervlooien worden goed gegeten, maar deze moeten zeker klein genoeg zijn, omdat de honinggoerami kan stikken in de harde schaal van een watervlo. Ook droogvoer wordt goed gegeten, mijn ervaring is echter dat ze op grote vlokken geen vat kunnen krijgen, en dan dus niets te eten krijgen. Ze kunnen beter gevoerd worden met droogvoer voor jongbroed, dit hebben ze bij mij nooit lang laten drijven. Peter-Jan Taheij. |
|||||||||
|