|
Parapetenia bartoni /
Cichlasoma bartoni / Nandopsis bartoni
Bij zijn eerste soortbeschrijving werd deze cichlide
onder het genus Acara geklasseerd. De literatuur
vermeldt maten die tot 20 à 25 cm reiken. Observaties
in hun natuurlijk biotoop geven aan dat deze vissen zich
reeds kunnen voortplanten bij een lengte van 7cm voor de
vrouwtjes en 5 cm voor de mannetjes. De broedkleur van
deze cichlide is één van de merkwaardigste van de familie.
Het voorhoofd, de rug en de onpare vinnen zijn dan
zilverachtig wit. Voor het overige vertoont het
lichaam een diepzwarte kleur op enkele groene schitterende
schubben na. De iris is eveneens zwart met
uitzondering van ongeveer ¼ die goudkleurig is. Buiten
de balts zijn de kleuren echter niet spectaculair. De
vis is heeft dan een matte grauwe kleur.
De soort kreeg de naam 'bartoni' geschonken van de auteur,
Tarleton Hofman Bean (1846-1916), de eerste curator afdeling
vissen bij het Smithsonian Institution, om zijn jongere
broer te eren, eveneens een ichthyoloog, namelijk Barton A.
Bean (1860-1947) die hem opvolgde als curator afdeling
vissen bij de United States National Museum.
Karakteristieken: In broedkleur is de bartoni niet te
verwarren met andere soorten. Verder onderscheidt de
soort zich door het feit dat ze 4 harde vinstralen bezit in
de anale vin.
Geslachtsonderscheid:
Het onderscheid tussen de geslachten is niet duidelijk.
Vrouwen kunnen donkerdere kleuren vertonen en mannen
ontwikkelen een grotere bultvorming. De lichaamsbouw
is bij de vrouwtjes meestal wat grover en de mannen hebben
een wat langere lichaamsbouw.
Verwante soorten:
De meest verwante soort betreft de "Cichlasoma" (Nandopsis)
labridens, een soort die in dezelfde biotopen wordt
teruggevonden. Deze bezit echter meestal 5 à 6 harde
vinstralen in de anaalvin en heeft een totaal andere
broedkleur.
Verspreidingsgebied/Natuurlijk biotoop :
Het verspreidingsgebied van de bartoni situeert zich in het
Noord-Oosten van Mexico, meer precies in het bovengedeelte
van de Rio Verde in de staat San Luis Potosi, La Media Luna,
Los Anteojitos, Manga larga, Poza Azul, Los Peroles, Laguna
del Cedral, Laguna de las Tablas, Laguna de San Bartolo,
Puerta del Río.
Deze vissen leven er in heel helder, duidelijk alkalisch
water met zeer hoge harheidsgraad. De broedplaatsen
van deze vissen situeren zich op een aanzienlijke diepte,
namelijk tussen 4 en 10 meter. Ze houden zich soms op
in de nabijheid van de oevers, schuilend onder de
waterlelies. Door de introductie van Oost-Afrikaanse
cichliden in het biotoop van de bartoni, is deze intussen
een bedreigde soort geworden.
Verzorging :
"Cichlasoma" bartoni is een robuuste en resistente cichlide.
Er moet gestreefd worden om hem niet in te zacht en te zuur
water te houden. Een harmonisch paar kan gehouden
worden in aquaria vanaf 1.20 meter lengte. Deze zal
ingericht worden met grote stenen, kienhout en eventueel
enkele planten.
Vraatzuchtig als ze zijn, zullen deze vissen allerlei
soorten voer aannemen. De grotere exemplaren kunnen
regelmatig gevoerd te worden met fijngesneden vis. In
hun natuurlijk milieu werd vastgesteld dat de bartoni zich
voornamelijk voedt met plantaardige kost.
In de Rio Verde vallei echter vindt er een evolutie plaats
bij de soort. Een kleine populatie zou zich inmiddels
gespecialiseerd hebben met de jacht op slakken, zoals reeds
bekend was bij de Nandopsis labridens. Het enige
verschil ligt hem in het opzoeken van de slakken.
Gezien de N. labridens reeds een sterke gespierde bek heeft
ontwikkeld om de slakkenhuizen te verbrijzelen haalt deze
zijn slakken van de oppervlakte van de bodem. De N. bartoni
echter heeft zo geen krachtige bek, waardoor hij diep in het
substraat duikt om aldaar slakken uit te halen met een
zachtere schelp.
Kweek:
De kweek gaat vrij makkelijk. Best plaatst men enkele
jong exemplaren bij mekaar en laat men hieruit paren
opgroeien. Beide ouders nemen de verzorging voor hun
rekening. Best plaatst men enkele jong exemplaren bij
mekaar en laat men hieruit paren opgroeien. In zijn
natuurlijk biotoop graaft de bartoni een grot aan de kanten
van de rivier. De breedte hiervan is meestal net breed
genoeg om één van de ouders tegelijk door te laten en de
diepte bedraagt ongeveer 30 cm.
De eitjes worden op de wand of het plafond van de grot
geplakt. Het vrouwtje blijft dan in de grot bij de
eitjes om deze te bewaaieren. Het mannetje houdt zich
op aan de ingang van de grot. Af en toe komt het
vrouwtje de nestplaats uit en verdwijnt uit het territorium.
Intussen neemt het mannetje de broedzorg voor zijn rekening
totdat het vrouwtje terugkomt. Vermoedelijk is dit het
moment waarop zij voedsel gaat zoeken. Dit geldt
eveneens voor het mannetje, die ook af en toe verdwijnt.
Na een zevental dagen worden de reeds vrij zwemmende jongen
uit de grot geleid. Er werd vastgesteld dat de jongen
zich voeden met het afval op de bodem en met jonge blaadjes
van waterlelies. Na enkele weken verlaten de jongen de
ouders en worden ze vaak schuilend onder de waterlelies
opgemerkt, alwaar ze ook van de algen grazen.
Bronnen:
- Amerikanischer cichliden II (Dr. Wolfgang Staeck, Horst
Linke)
- het internet
Copyright (C) 2005 by Ribstick |