|
Jenynsia onca Lucinda
REIS & QUEVEDO, 2002
Synoniemen:
Geen.
Nederlandse naam:
Niet aanwezig
Verspreidingsgebied:
De soort komt voor in het Río Ibicuí stroomgebied in
Brazilië en het Río Negro stroomgebied in Uruguay.
Kenmerken:
Opvallend zijn de zwarte langwerpige tekening op het
lichaam. Aan dit kenmerk dankt de soort zijn naam. Deze is
afgeleid van het Portugese “onça”, een locale naam voor de
jaguar. Het lichaam is langgerekt en de ogen zijn relatief
groot. De buikzijde is lichter van kleur en kan een
oranjegele glans hebben. LUCINDA ET AL (2002) geven voor de
vrouwtjes een maximale lengte van 4 cm en geven aan dat de
mannetjes een cm kleiner blijven. Uit ervaring blijkt de
soort echter groter te worden. De vrouwtjes kunnen wel 7 cm
worden. De mannetjes blijven beduidend kleiner. Het
uiterlijk van de mannetjes en vrouwtjes is identiek.
Zwangere vrouwtjes zijn iets plomper van bouw. Mannetjes
onderscheiden zich van de vrouwtjes door hun tot
geslachtsorgaan gegroeide aarsvin (gonopodium). Ondanks de
eenvoudige tekening is Jenynsia onca een aantrekkelijke
soort.
Verzorging en kweek:
Er zijn nog niet veel ervaringen met het houden en verzorgen
van deze soort omdat ze nog niet zo lang in de hobby wordt
gehouden. In 2006 kreeg ik van G. RICKLING uit Duitsland een
aantal vissen van deze soort en onze ervaringen vormen de
basis voor dit artikel. De soort kan in grote lijnen als een
goodeïde worden verzorgd. De temperatuur moet niet het hele
jaar constant worden gehouden. Een koelere periode van rond
de 16ºC lijkt aan te raden. Tijdens de warmere periode kan
de temperatuur stijgen tot 23ºC. Een hogere temperatuur is
niet goed voor deze vissen. Regelmatig een groot deel van
het water verversen is noodzakelijk. Al het aangeboden voer
wordt gegeten, bij een hogere temperatuur zijn deze vissen
stevige eters.
De kweek is niet zo eenvoudig. Af en toe worden er enkele
jongen geboren die bij de geboorte 2 cm groot zijn. Het is
mij gelukt om de jongen tijdig uit het aquarium met de grote
vissen te halen om ze de eerste maanden apart op te kweken.
Daarna kunnen ze weer bij hun grotere soortgenoten worden
gezet. Mogelijk blijven er meer jongen over als de vrouwtjes
apart worden gezet. Het maximale aantal dat ik nu uit de
planten kon halen bedroeg 4. Het is lastig te beoordelen of
de vrouwtjes bijna gaan werpen, ze worden tijdens de
drachtigheidsperiode nauwelijks dikker. Ook worden heel
zelden jongen geboren. Mogelijk gaat de voortplanting net
als bij Jenynsia multidentata (MAI ET AL, 2007). Uit
onderzoek naar een populatie uit de Patos lagune in
Brazilië, blijken de grote vrouwtjes in de periode van
september tot mei tweemaal jongen te werpen. De vrouwtjes
die tijdens de eerste worp worden geboren planten zich
binnen deze periode ook nog voort. Het gemiddelde aantal
jongen per worp bedraagt bij die soort 30. Zoals te
verwachten krijgen grotere vrouwtjes meer jongen dan
kleinere. Zoveel jongen ben ik bij J. onca nog niet
tegengekomen. MAI ET AL geven ook aan dat in de natuur bij
J. multilineata meer vrouwtjes dan mannetjes voorkomen. Een
verklaring hiervoor hebben ze niet.
Het in standhouden van J. onca blijkt in het aquarium tot nu
toe niet erg eenvoudig. Naast het feit dat er weinig jongen
worden geboren, lijken de vissen ook niet erg oud te worden.
Af en toe krijgen exemplaren een soort zweren en kwijnen dan
weg. Hopelijk lukt het in de toekomst wel om deze soort
flink te vermeerderen. Het is een aantrekkelijk vis die een
groter publiek verdient.
Tekst: Kees de Jong
|