blauwe kongocichlide |
||||||||
Artikel beschikbaar gesteld door : |
Peter-Jan Taheij | |||||||
Als tweede dwergcichlide in deze serie heb ik gekozen voor de blauwe kongocichlide, ofwel Nanochromis parilus. Deze cichlide wordt in de handel ook wel aangeboden onder de naam Nanochromis nudiceps. Nanochromis parilus heeft een slank uiterlijk en is hiermee goed aangepast aan snelstromend water. Wat vorm betreft lijkt hij veel op soorten uit de aanverwante Pelvicachromis-groep, waar onder andere ook de kersebuik in thuis hoort. De rand van rugvin is wit en zwart afgezoomd. In de bovenste helft van de staartvin vinden we ook deze zwarte en witte horizontale strepen. Het onderste deel van de staartvin is gekleurd met rode en iriserend blauwe verticale strepen. Deze strepen vinden we ook in de aarsvin. De borstvinnen zijn wit met een zwarte zoom. Vrouwtjes kunnen we ook aan hun, in de paartijd wanstaltig opgezette, zacht-roze buik herkennen. De mannetjes hebben meestal een wat ingevallen buik, alsof zij honger lijden. Over het algemeen zien we van Nanochromis parilus niet zo vaak nagekweekte exemplaren in de handel, terwijl de dieren toch na te kweken zijn, ervaringen met de kweek zijn in de vereniging voorhanden. De in de natuur gevangen exemplaren vinden hun oorsprong in Afrika, en wel in de rivier de Zaïre. Vooral in de buurt van Pool Malebo, in een oude atlas nog te vinden onder de naam Stanley Pool, schijnt deze soort zich lekker te voelen. Mocht u overigens de rivier de Zaïre niet in de atlas kunnen vinden, dan is het makkelijk te weten dat dit de nieuwe naam van de Kongo is. Het water in het laatste deel van de Zaïre is zacht, en heeft een totale hardheid van 5 tot 8°DH. In een aquarium moet de hardheid van het water het liefst onder de 20°DH liggen. Het water van de Zaïre is licht zuur, met pH waarde van ongeveer 6,5. De temperatuur van het water schommelt in het natte seizoen tussen de 22 en 25°C, en tussen 25 en 28°C in het droge seizoen, wat ook de paartijd is. Een aquarium kan ingericht worden met flinke bossen planten, daar de blauwe kongocichlide ze niet ziet als aanvulling op zijn dagelijkse maaltijd. Ook mogen wat schuilplaatsen, gebouwd met stenen en hout, niet ontbreken. Voor de bodem kan het beste wat grover grind gebruikt worden, bijvoorbeeld een korrelgrootte van 5 tot 10 mm, omdat de dieren soms wel een eigen huisje willen bouwen. Ze staan er niet om bekent dat ze de hele bak omspitten. Deze dwergcichliden paren in holen, die ze zelf graag een beetje ruimer maken. Het is belangrijk dat er dichte plantegroepen en holen in de kweekbak aanwezig zijn omdat het moeilijk is een geschikt paar bij elkaar te brengen. Soms komt het zelfs tot gevechten met dodelijke afloop. Men kan deze gevechten het beste onderbreken en het paar na enkele dagen weer bij elkaar brengen. Wanneer een koppel gevormd is, worden tegen het plafond van het hol 80 tot 120 eieren afgezet, die daarna door het vrouwtje verzorgd worden. De man beperkt zich in eerste instantie tot het verdedigen van het territorium. Wanneer de jongen vrijzwemmen zal hij ook aan de verzorging deelnemen. Drie tot vier dagen na het afzetten komen de jongen uit het ei en nog eens drie dagen later zwemmen ze vrij. Soms is het nodig als gevolg van echtelijke ruzies de man uit de kweekbak te vangen. Bij een geslachtsrijp vrouwtje kunnen we ook buiten de paartijd de gentiaalpapil zien. Al met al een zeer interessante dwergcichlide. |
||||||||
|