|
|
Parosphromenus paludicola |
Deze kleine goeramisoort komt uit het oosten van het
Maleisisch schiereiland en Thailand waar ze langzaam
stromende riviertjes en moerassen bewonen. Nauwelijks 3.5
centimeter groot is het een verlegen kleine holenbroeder met
een voorkeur voor zacht, zuur water.
Ik kon deze vissen voor het eerst kopen op een veiling op
een bijeenkomst van de Canadese Killifish organisatie. Zij
waren op de veiling ingebracht door een van onze
gastsprekers, Allan Brown, een hobbyist en verzamelaar uit
het Verenigd Koninkrijk. Een Parasphromenissoort (de allani)
en een Bettasoort (de brownorum) zijn naar hem en zijn vrouw
vernoemd. De vissen waren jong en nog niet geheel ontwikkeld
en ontzettend gestressed toen ik ze mee naar huis nam, maar
daar zette ik ze in een aquarium met zacht, enigszins zuur
water, die ik tevoren had klaar gemaakt in de verwachting
dat ik mogelijk wat killies zou kunnen kopen. De volgende
morgen was ik dan ook blij verrast dat ik alle vijf de
vissen nog steeds levend aantrof.
Een paar maanden gingen voorbij en de vissen groeiden en
warden volwassen. Ik voerde ze levende, pas uitgekomen
Artemia-nauplién en af en toe witte muggenlarven. Tot ik op
een dag een vis zag die een schuimnest bewaakte in een
plastic pijpje van 10 centimeter. Ik verhuisde de rest van
de vissen naar een ander aquarium. Twee dagen later begon
hij vreemd te doen en stierf.
Ik startte een onderzoek en ontdekte dat het water waar ze
vandaan komen een zuurgraad heeft van 5,5 en een hardheid
van 1 graad. Ik kwam er ook achter dat ze het beste
paarsgewijs gehouden konden worden. Geslachtsbepaling is
niet eenvoudig hoewel men zegt dat de mannetjes langere
buikvinnen hebben. Ik maakte een gok en splitste mijn
overgebleven viertal in twee paren, allebei met hun eigen 10
liter aquarium met een sponsfilter en plastic pijpjes om
zich te verstoppen en af te zetten. De aquaria stonden op de
bovenste plank bij een temperatuur van 27 graden en kregen
alleen maar licht uit de kamer. Een week ging voorbij en op
een dag zag ik een vis die een schuimnest ter grootte van
een muntstuk bewaakte in een plastic pijp. Een paar dagen
later kon ik met behulp van een flitslicht naar beneden
hangende staartjes zien. Na een dag of vijf verlieten
ongeveer 15 jongen het pijpje. De ouders werden naar een
ander aquarium over gebracht en die herhaalden daar de
voorstelling, deze keer met minstens 20 jongen. Terwijl ik
dit schrijf hebben ze voor de vierde keer afgezet. De andere
twee zijn celibatair en hebben een soort platonische
verhouding.
De jongen zijn ongeveer 3 millimeter groot en kunnen pas
uitgekomen Artemia-naupliën en micro-wormpjes eten. Het
lijkt er op dat ze eenvoudig zijn groot te brengen mits het
water schoon gehouden wordt en van goede kwaliteit is. Deze
vissen waren een grote vondst en zijn een goede uitdaging
voor de ervaren aquariaan. Vertaling : Jan Bukkems |