|
Poeciliopsis gracilis
(HECKEL, 1848)
Synoniemen:
Xiphophorus gracilis HECKEL, 1848
Gambusia heckeli BLEEKER, 1860
Hemixiphophorus gracilis BLEEKER, 1892
Verspreidingsgebied:
Het verspreidingsgebied van Poeciliopsis gracilis beperkt
zich tot de Atlantische kant van Mexico, van de staat
Veracruz tot aan het Río Coatzacoalcos stroomgebeid in
Oaxaca. In oude literatuur wordt voor deze soort vaak een
veel groter gebied genoemd. Recent is het inzicht ontstaan
dat in dit gebied meerdere soorten voorkomen en niet alle
gevlekt Poeciliopsis-soorten P. gracilis dienen te heten
(MILLER 2005, BUSSING 2008)
Kenmerken:
Een slank visje waarvan de vrouwtjes maximaal 6 cm groot
worden. De mannetjes blijven twee centimeter kleiner.
Kenmerkend voor deze soort zijn de zwarte vlekken op de
zijkant van het lichaam. Het aantal onregelmatige vlekken
verschilt per individu. Of de vlekken goed zichtbaar zijn,
hangt af van de stemming van de visjes. Soms overheerst de
metalen grondkleur. Beide geslachten hebben dezelfde
tekening. De vrouwtjes hebben een wat vollere bouw en de
mannetjes zijn te herkennen aan het lange gonopodium dat net
als bij de andere soorten uit het genus Poeciliopsis tot aan
de staartwortel komt.
Verzorging en kweek:
Deze levendbarende tandkarper is eenvoudig te houden en voor
een gezelschapsaquarium geschikt. Het is een echte
alleseter, zodat aan het voer geen bijzondere aandacht hoeft
te worden geschonken. De watertemperatuur moet rond de 24°C
liggen. Onderling zijn de vissen erg actief, als de
mannetjes niet druk bezig zijn om concurrenten bij de
vrouwtjes weg te jagen, doen ze bijna onvermoeibaar pogingen
om een vrouwtje te bevruchten. De lengte van het gonopodium
(= het tot een geslachtsorgaan omgevormde aarsvin, waarmee
het mannetje sperma bij het vrouwtje inbrengt) stelt het
mannetje in staat om de punt hiervan te zien en dit maakt
het contact maken met de geslachtsopening van het vrouwtje
eenvoudig ,zodat de medewerking van het vrouwtje aan de
voortplanting minder van belang is. Net als alle andere
soorten levendbarende tandkarpers waarvan het mannetje een
lang gonopodium heeft, is er geen balts. P. gracilis laat
andere aquariumbewoners met rust en kan dus prima met andere
soorten worden samengehouden.
De voortplanting van deze soort roept af en toe wel vragen
op. Soms wordt vermeld dat er met enige tussentijd enkele
jongen worden geboren (VENTE 1982) en dat er bij deze soort
dus sprake is van superfoetatie. Andere auteurs vermelden
dat het naast superfoetatie ook gebeurt dat alle jongen in
één worp worden geboren (STALLKNECHT 1989, LAMBERT). Dit
sluit aan bij mijn vroegere ervaringen. In veel gevallen en
dan vooral bij jongere vrouwtjes zwemmen er af en toe enkele
jongen in het aquarium, terwijl bij grote vrouwtjes er
ineens een grote groep jongen in het aquarium zwemt. Naar
dit aspect heb ik echter geen nauwkeurig onderzoek gedaan.
Als het zo is dat bij één vrouwtje inderdaad zowel
superfoetatie als het werpen van een groep jongen voorkomt,
is dat zeer bijzonder. Mij zijn geen wetenschappelijk
artikelen over het voorkomen van deze vorm van voortplanting
binnen één soort of zelfs één vrouwtje bekend. Een
verklaring zou kunnen zijn dat er de laatste jaren
verschillende populaties door elkaar zijn gehouden,
populaties die nu zelfs als apart soorten worden gezien.
Hierdoor kunnen een soort met en zonder superfoetatie in één
aquarium zijn gehouden. Ook kunnen er hybriden geboren zijn,
waarbij deze bijzonder voortplanting is ontstaan. Binnen het
genus Poeciliopsis is het bekend dat sommige hybriden een
afwijkende voortplanting hebben. Zo zijn er bij deze
hybridisering vrouwtjes ontstaan die alleen vrouwelijke
nakomelingen krijgen (SCHULTZ 1989).
De ouders vormen geen bedreiging voor de pasgeboren vissen
en het is heel goed mogelijk om deze soort in een school te
kweken.
Opmerkingen:
MATEOS ET AL. stellen dat een P. gracilis –complex is,
waarin nog een aantal gespikkelde Poeciliopsis-soorten zijn
ingedeeld. VENTE geeft aan dat P. gracilis in 1913 voor het
eerst in Europa is ingevoerd. De eerste informatie over het
feit dat de soort in Nederland werd gehouden is afkomstig
uit het begin van de tachtiger jaren van de vorige eeuw.
BUSSING (2008) schrijft dat HECKEL bij de beschrijving van
P. gracilis een heel ander visje voor zich had. In plaats
van een vis met zwarte vlekken gaat het in de beschrijving
om eentje met een donkere lengestreep. Verder onderzoek moet
duidelijk maken hoe dit precies zit.
Literatuur:
W.A. BUSSING 2008. A new species of poeciliid fish,
Poeciliopsis santaelena, from Peninsula Santa Elena, Area de
Conservación Guanacaste, Costa Rica. Rev. Biol. Trop. Vol.
56 (2): 829-838.
J. HECKEL 1848. Eine neue Gattung von Poecilien mit
rochenartigem Anklammerungs-Organe. Sitzber. K. Akad. Wiss.
Wien (1): 289-303
K. DE JONG 1988. Poeciliopsis gracilis. Poecilia Nieuws (1):
7-10
D. LAMBERT Poeciliopsis gracilis (HECKEL, 1848). Viviparous
(18): 0-
M. MATEOS, O.I. SANJUR & R.C. VRIJENHOEK 2002. Historical
biogeography of the livebearing fish genus Poeciliopsis (Poeciliidae:
Cyprinodontiformes). Evolution (5): 972-984.
R.R. MILLER 2005. Freshwater fishes of Mexico. University of
Chicago Press. Chicago. Illinois, USA.
J. SCHULTZ 1989. Origins and relationships of unisexual
Poeciliids. In: G. MEFFE & F.F. SNELSON (ed). Ecology and
evolution of livebearing fishes (Poeciliidae). Prentice Hall
– Englewood Cliffs, New Jersey
H. STALLKNECHT 1989. Lebendgebärende Zahnkarpfen. Neumann
Verlag – Leipzig; Radebeul
J. VENTE 1982. Onopvallend maar interessant, Poeciliopsis
gracilis. Het Aquarium (7): 193-194
Tekst: Kees de Jong
|