Satanoperca daemon

Artikel beschikbaar gesteld door :


Bron :

Lee Newman ,
Origineel gepubliceerd in "Cichlid News magazine"
AQUARTICLES•COM

De gevlekte duivelsbaars, Satanoperca daemon Heckel 1840

Een aquarist die cichliden houdt, raakt vaak meer en meer gespecialiseerd in de focus van zijn (of haar) activiteiten. Nadat ik bijna twintig jaar geleden met Zuid-Amerikaanse cichliden ben begonnen, is mijn interesse zich gaan richten op "aardvreters" en dan met name die uit het genus Satanoperca. Voor zover ik weet, bestaat dit genus momenteel uit zes soorten: S. jurupari, S. leucosticta, S. pappaterra, plus drie soorten die de "gevlekte duivelsbaars" groep vormen, Satanoperca daemon, S. lilith, en S. acuticeps. Waar de eerste drie soorten (de zogenoemde juruparoiden) al tamelijk moeilijk te houden en kweken zijn, vormen individuen van het laatste trio een ware uitdaging voor de aquariaan wat betreft verkrijgbaarheid, onderhoud en kweek. Literatuur over Satanoperca daemon is zeldzaam, maar publicaties van Loiselle (1980), en Leibel (1992a, b) bieden genoeg houvast om een plan op te stellen voor het houden van deze dieren in gevangenschap. In dit artikel bespreek ik eerst de algemene ecologie en basis verzorgingseisen van Satanoperca daemon alvorens mijn eigen ervaringen met het houden en kweken van deze soort te beschrijven.


Satanoperca daemon, de gevlekte duivelsbaars. Foto door Lee Newman

Satanoperca daemon die momenteel in de hobby aanwezig zijn, zijn voor het grootste deel geëxporteerd uit "zwartwater" habitats in Colombia. Hoewel ze vaak samen met S. jurupari worden aangevoerd, is het verschil tussen de twee soorten gemakkelijk te zien: S. jurupari heeft een zwarte vlek die zich beperkt tot de bovenste helft van de basis van de staartvin, terwijl deze vlek zich bij Satanoperca daemon uitstrekt op de vin en omringd wordt door een blauwachtig-witte band waardoor deze een soort oogvlek vormt. Daarnaast heeft Satanoperca daemon ook twee zwarte vlekken op de flank onder de laterale lijn, vandaar de naam "gevlekte duivelsbaars".
Satanoperca daemon is, als een aardvreter, nauw verbonden met de bodem waarop hij gehouden wordt; daarom is een aquarium met grote open stukken bodem aan te raden. Voor meerdere volwassen dieren (die in gevangenschap tot een gemiddelde lengte van 25cm groeien) raad ik een aquarium met een lengte van tenminste 1,20m (300 liter) aan.
Omdat Satanoperca daemon een zwartwater soort is, is een aantal opmerkingen over de watersamenstelling hier op zijn plaats. Volgens Goulding  (1988) zijn zwartwater habitats extreem zacht (vaak minder dan 1 dH) en hebben ze meestal een pH van 3.5-5.3. Ook karakteristiek voor deze habitats zijn de opgeloste tanninen, die het water de bekende donkere, thee-kleurige tint geven. Mijn ervaring is dat Satanoperca daemon het prima doet als deze waarden in het aquarium benaderd kunnen worden. Door het gebruik van osmose water en de toevoeging van tannine- en humuszuren (in de vorm van turfmos, kienhout, eikenbladeren of een vergelijkbaar commercieel produkt) kan een versimpeld zwartwater habitat worden nagebootst. De waterkwaliteit lijkt van aanzienlijk groter belang te zijn dan de werkelijke pH en hardheid. Leden van deze groep, en met name Satanoperca daemon, lijken extreem gevoelig te zijn voor verhoogde concentraties van afvalprodukten. Slechte waterwaarden die leiden tot gaten  in de kop bij Satanoperca daemon, hebben geen gevolgen bij S. jurupari en S. leucosticta. De gaten ("pitting") zijn in een vroeg stadium meestal te genezen door de kwaliteit van het water te verbeteren. Frequente, grote waterverversingen gecombineerd met een effectief chemisch filter (zoals PolyFilter) vormen meestal een goede "behandel wijze". Helaas veroorzaakt deze handelswijze weer andere problemen; het gebruik van PolyFilter verwijderd effectief de tannine- en humuszuren die nodig zijn om zwartwater condities te creeren. Het gebruik ervan moet dan ook worden afgewogen tegen de kosten en moeite die nodig zijn voor grote waterverversingen met voldoende bewerkt water (verzacht, verzuurd en "verzwart"). Verlengde blootstelling aan "pitting" of een verdere afname van de waterkwaliteit kan vaak resulteren in een conditie die "neotropische zwelling" ("neotropical bloat") wordt genoemd. Hiermee wil ik niet suggereren dat "neuromast pitting" een voorganger is van "neotropische zwelling": er zijn veel gevallen bekend van neotropische zwelling zonder tekenen van gaten. Mijn ervaring is dat neotropische zwelling één vis - mogelijk het zwakste of meest gestresste individu - per keer treft binnen een populatie. De ontwikkeling van de symptomen is over het algemeen iedere keer hetzelfde: een plotselinge afname van de eetlust, volledige weigering van elk voedsel, zwaar ademhalen, lusteloos stilhangen en tenslotte opzwelling van de buik met de dood als gevolg. De periode van besmetting tot beëindiging van deze cyclus kan variëren van drie dagen tot twee weken. In tegenstelling tot de gatenziekte is deze vorm van zwelling onomkeerbaar ondanks verschillende behandelingsmethoden. De meest aangeraden behandeling is met naladicide zuur, wat vaak verkocht wordt onder de naam Nalagram. Dit middel dient met de grootst mogelijke voorzichtigheid te worden gebruikt; het lijkt erop dat vissen net zoveel gestresst raken door het medicijn als door de zwelling. Alle drie de individuen die bij mij neotropische zwelling opliepen, heb ik als hierboven genoemd behandeld; helaas is het me geen enkele keer gelukt de ziekte te laten stoppen of verdwijnen. Samengevat komt het erop neer dat controle en beïnvloeding van de waterkwaliteit hét meest belangrijke onderdeel is van de verzorging van Satanoperca daemon; perfecte waterkwaliteit in combinatie met een lage pH bieden mogelijk de beste bescherming tegen neotropische zwelling. Tenslotte is het belangrijk een temperatuur te handhaven van 29-31°C.
De inrichting van het aquarium zou alle elementen van de biologie en ecologie van deze soort moeten weerspiegelen. Volgens Goulding (1988) leven volwassen Satanoperca daemon langs begroeide oevers op zandbodems. Om het karakteristieke "zeef" gedrag mogelijk te maken, gebruik ik een fijn licht-bruin "filter-zand" (zoals het soort zand dat in druk-zand filters wordt gebruikt) als bodembedekking. Een laag van 4-5cm wordt constant gezeefd en heen en weer geschoven door de vissen, vandaar de naam "aardvreters". Hoewel ze veel tijd in het open gebied door brengen, biedt ik ook altijd een aantal grote stukken hout als schuilplaats.
Satanoperca daemon is een relatief rustige cichlide (gemeten naar de maatstaven van het gezelschapsaquarium) en is opvallend tolerant tegenover andere soorten, inclusief dwergsoorten. Vaak verliezen ze echter de concurrentiestrijd om voedsel wanneer ze gehuisvest worden met grotere, snel zwemmende characoiden (bijv. Hemiodopsis spp.; Mylossoma spp.). Andere cichliden, die niet zo bodem-georiënteerd zijn, zoals Uaru amphiacanthoides , Pterophyllum spp., en Mesonauta spp. zijn de beste keuze als medebewoners. Het is mijn ervaring dat Satanoperca daemon geen behoefte heeft aan nerveuze vissen. Daarnaast is deze lang niet zo verlegen als S. jurupari of S. leucosticta. Maar gezien het feit dat de waterkwaliteit veel beter te controleren is zonder extra belasting, geef ik er de voorkeur aan Satanoperca daemon alleen te houden. Af en toe een gescheurde vin is het enige negatieve resultaat van onderlinge agressie wanneer deze soort in een één-soortaquarium wordt gehouden.
De voeding is ongetwijfeld het gemakkelijkste element in de verzorging van deze verder veeleisende soort. Als jong weigeren ze bijna geen enkele soort standaard aquarium voedsel. Bij volwassen dieren kan vlokvoer nogal eens een bende op leveren, maar grotere zinkende tabletten, "foodsticks" en gevriesdroogd voedsel zijn prima opties.


De twee opvallende vlekken op de flank geven aanleiding voor de naam; gevlekte duivelsbaars.
Foto door: Lee Newman

In juni 1990 kreeg ik zelf vijf Satanoperca daemon in mijn bezit. Ik zette deze in een 150 liter aquarium met een extern filter met langzame stroming, gekoppeld aan een mechanisch potfilter aangedreven door een magnetische opvoerpomp. De fijne filterwatten en het onderste gedeelte van de langzame externe filter werden wekelijks verschoond; in het onderste gedeelte zat ook een laag PolyFilter, de wekelijks werd verschoond en indien nodig vervangen. De vulling van het mechanisch potfilter werd elke drie weken vervangen. Onderhoud aan het filter werd combineerde ik met twee waterverversingen van 15% per week en een grondige reiniging van de bodem. De temperatuur hield ik op 31°C; de pH was 4.3 dankzij het extreem zachte water in Vancouver. De vissen leken het zeer goed te doen onder deze omstandigheden en na achttien maanden waren ze gegroeid van een gemiddelde lengte van 5.5 naar 15 centimeter. Op dat moment verplaatste ik ze naar een 220 liter aquarium. Nog weer later kon ik de vissen zelfs verhuizen naar een 720 liter aquarium, omdat ik verhuisd was naar een groter huis in een dorp waarin ik een aquarium kamer kon inrichten.
Paarvorming en paargedrag waren pas te zien toen de dieren ongeveer twee jaar oud waren. In hun ruime huisvesting vormden zich regelmatig paren en Satanoperca daemon wordt, zoals de meeste neotropische cichliden, agressiever gedurende perioden van seksuele activiteit. Deze activiteit resulteerde vaak in de terugtrekking van aquariumgenoten in de bovenhoeken van het aquarium, de schade bleef echter beperkt tot gescheurde vinnen, af en toe een verloren schub en beperkte mogelijkheden om voedsel te bemachtigen. Na een week lang paargedrag te hebben waargenomen, ving ik het paartje uit en plaatste het in een 220 liter aquarium in afwachting van het afzetten van de eitjes. De geslachtsbepaling is bij deze isomorfe cichliden niet gemakkelijk. Bij goed onderhouden individuen, hebben de vrouwtjes een wat "vollere" buik en ze zijn meestal "groter", maar niet per sé langer, dan de mannetjes. Mijn ervaring is ook dat vrouwtjes het graven van een broedkuil beginnen en dat ze de mannetjes, die meer tijd besteden aan het verjagen van andere vissen uit de omgeving van de broedkuil, actief het hof maken.
Het paringsgedrag bij Satanoperca daemon is over het algemeen "standaard" en bestaat uit wederzijds zijwaarts vertoon, "trillen" met de kop, trekken met de mond en zijdelings pronken. Gedurende de paarvorming en voorbereiding van het afzet gebied, wordt een heleboel graafwerk verricht. Op de bodem van het aquarium worden grote kuilen gegraven, waardoor grote stukken glas zichtbaar worden en het zand hoog tegen de aquariumwanden wordt opgestapeld. Mijn ervaring is dat de paarvorming en het graven meerdere dagen kunnen duren en ofwel eindigen zonder dat er verder iets gebeurd of - zoals bij mij drie keer gebeurde - met het afzetten en bevruchten van de eieren. Het eerste legsel was geen succes omdat beide partners van het "paar" vrouwtjes bleken te zijn die hun eitjes ongeveer drie weken na elkaar afzetten. Vervolgens bracht ik het "paartje" terug in het grote aquarium in de hoop dat zich echte paartjes zouden gaan vormen. Bij het tweede legsel, van twee andere individuen, vervulden zowel het mannetje als het vrouwtje hun rol goed. Het vrouwtje begon met meerdere test rondjes over de (glas)bodem van de kuil voor ze daadwerkelijk 15-18 eitjes per keer afzette. De eitjes zijn plakkerig, licht-grijs van kleur en ovaal (met een diameter van ongeveer 1mm). Na elke passage van het vrouwtje, volgde het mannetje om de eitjes te bevruchten, dit deed hij op de typische wijze voor soorten die op de bodem eieren leggen. Het afzetten van de eitjes duurde ongeveer 1.5 uur, waarna 150-200 eitjes in een cirkelvormige plak op de bodem lagen.


Graven komt zowel voor bij voedsel zoeken als bij uiterlijk vertoon. Foto door Lee Newman

De eieren werden niet verzorgd zoals je zou verwachten van primitieve, muilbroedende satanopercoiden maar werden enkele uren na het afzetten, begraven onder een laag zand van 3 - 5cm! Dergelijk "ondergronds uitbroeden" is onder de satanopercoiden die tot dusver in gevangenschap hebben afgezet, uniek voorSatanoperca daemon. Nadat de eitjes waren bedekt, koos het vrouwtje positie direct erboven waarbij ze licht overhing en heftig waaierde met een van haar borstvinnen terwijl het mannetje het territorium bewaakte. Het legsel werd door het vrouwtje drie dagen lang bewaaierd, waarna ze terugkwam in normaal, niet-voortplantingsgedrag. De eitjes werden nooit opgegraven door de volwassen dieren, wat me deed beseffen dat het legsel mislukt was. Het derde legsel verliep en eindigde helaas op precies dezelfde manier als het tweede. Hoewel paarvorming en het bijbehorende graven nog enkele weken doorgingen na de vorming van het derde paar, werden geen verdere legsels waargenomen. Het vinden van de juiste combinatie van omgevings- en gedragsparameters die benodigd zijn voor een geslaagd legsel lijkt de grootste uitdaging te zijn.


De broedkuil die door een paartje wordt gegraven, kan het grootste deel van de aquariumbodem beslaan.
Foto door Lee Newman

De enige gepubliceerde melding van een geslaagd legsel van Satanoperca daemon (Eckinger, 1987) vermeldt dat de eieren na het leggen gedurende meerdere dagen met bodemmateriaal bedekt bleven, waarna de larven door de ouders naar een andere kuil werden verplaatst waar ze opnieuw met een laag bodemmateriaal werden bedekt. Een aantal dagen later waren vrij zwemmende jongen boven de bodem te zien. Er werd geen melding gemaakt van muilbroeden. De schrijver merkte verder op dat de jongen zichzelf onder de grond begaven zodra ze zich bedreigd voelden. Zijn verslag doet vermoeden dat er twee aspecten van groot belang zijn bij het kweken: (1) water chemie en kwaliteitsparameters en (2) het soort bodemmateriaal en de grootte hiervan. Na een aantal mislukte legsels, was zijn aquarium helemaal schoongemaakt en opnieuw opgestart met een temperatuur van 30°C, een pH van 4.5 en hardheid van 2 dH. Tevens werd grind (met een diameter van 2-8mm) gebruikt in plaats van zand.
Volgens Jeff Cardwell (pers. comm.) zijn jonge Satanoperca daemon in het wild te vinden tussen bladstrooisel, zoals bijvoorbeeld ook Apistogramma spp. Daarom besloot ik uiteindelijk een laag doorweekte bladeren te gebruiken als bodemmateriaal, waarbij ik er op gokte dat Satanoperca daemon in het wild bladeren zou kunnen gebruiken om de eieren te bedekken. In het aquarium raakten de bladeren echter bedolven tijdens de graafactiviteiten die bij het paargedrag horen.
Het luidt geen twijfel dat Satanoperca daemon een aanzienlijke uitdaging vormt wat betreft de verzorging en kweek, maar de kennis en vaardigheden die je opdoet tijdens het werken met dergelijke soorten is precies hetgeen wat de aquarium hobby (en cichliden in het bijzonder) zo leuk maakt. Zoals de lezer ongetwijfeld heeft gemerkt, eindigt dit artikel niet met een succesvol kweekverslag. Hopelijk vormt de informatie in dit artikel wel de aanleiding tot de uitwisseling van ervaringen en ideeën die uiteindelijk leiden tot het succesvol kweken van deze prachtige soort.


ADDENDUM : Nadat ik dit artikel heb verzonden, kreeg ik een telefoontje met vragen over het kweken van Satanoperca daemon van Martha Clark uit Detroit, Michigan. Kort na ons gesprek, zette een paar van haar vissen eitjes af. Ze groeven een kuil die bodem van het aquarium blootlegde en legden direct daarop de niet-vastzittende eitjes waarna ze deze verder negeerden. Martha verwijderde de eitjes en plaatste ze in een broedmachine waar ze ongeveer een week later uitkwamen en het vrijzwemmend stadium bereikten. Het jongbroed genoot van vers uitgekomen Artemia als eerste voeding, maar bleek erg gevoelig (net als de volwassenen) voor de water kwaliteit. Verdere sterfte trad op toen de jongen aan andere geïnteresseerde hobbyisten werden vergeven. Hoewel ze opnieuw de vele eisen wat betreft verzorging benadrukken, tonen Martha's ervaringen in ieder geval aan dat de soort gekweekt kan worden.
Een kort verslag over mijn eigen vissen. De volwassen dieren waarover ik hierboven schreef gingen ten onder aan de "neotropical bloat" tijdens het verbouwen van mijn aquariumkamer. In november 1994 kreeg ik zes andere individuen in mijn bezit, deze zijn nu hard op weg naar een leeftijd en omvang waarbij paarvorming en (hopelijk) voortplanting zullen beginnen.


Geciteerde referenties
* Eckinger, 1987. Nachtsucht von "Geophagus" daemon. DCG-Info 18(7): ] 32-134
* Goulding, , M. L. Carvalho, and E. G. Ferreira. 1988. Rio Negro, Rich Life in Poor Waters. SPB Academic Publishing, Holland.
* Leibel, W. 1992a. Goin' South - Part 7 South American Eartheaters. Aquarium Fish (November) p. 42 et seq. 1992b. Goin' South - Part 8 South American Eartheaters. Aquarium Fish (December) p. 26 et seq.
* Loiselle, P. V. 1980. South American Eartheaters. Geophagus , the genus and its allies. FAMA (June) p. 23 et seq.
© Copyright 1996, Lee Newman All rights Reserved

Noot van de redactie : De schrijver, Lee Newman, werkt als zoetwater curator in het Vancouver Public Aquarium. Zie ook ons artikel over Lee and Lisa Newman in Aquarticles' People Section.

 

Vertaling : Martijn Los

© Copy-right en voorwaarden voor gebruik