|
Skiffia multipunctata
(PELLEGRIN, 1901)
Synoniemen:
Xenendum multipunctatum PELLEGRIN, 1901
Goodea multipunctata REGAN, 1906
Ollentodon multipunctatus TURNER, 1937
Nederlandse naam:
Gevlekte Zaagvin Goodeïde
Beschrijving:
J. PELLEGRIN (1901) : Poissons reguellis par M.L. DIGUET,
dans l'État de Jalisco (Mexique). Bull. Mus. Nat. Hist.
Paris (7): 204-207
Verspreiding:
Over de verspreiding van deze soort constateerde ik in de
mij beschikbare literatuur nogal wat onduidelijkheid. Van
OMAR DOMÍNGUEZ DOMÍNGUEZ en LUIS HUMBERTO ESCALERA VAZQUEZ
die vanuit de universiteit van Morelia in Mexico veel
onderzoek naar Goodeïden in de natuur doen ontving ik de
volgende informatie. De soort komt voor in het laagste deel
van het Río Lerma stroomgebied in de Mexicaanse staten
Michoacán en Jalisco. Populaties in de buurt van Guadalajara
lijken te zijn verdwenen en die in de buurt van de Río Duero
dam is voor het grootste deel weg. Eén van de grootste
populaties was die in het Camécuaro meer dat in de Río Duero
stroomt. S. multipunctata is hier sinds 1996 echter niet
meer aangetroffen. Alle Goodeïden in dit meer zijn bijna
verdwenen door de introductie van de grootbek baars
Micropterus salmoides. Op dit moment is S. multipunctata
bekend van 8 locaties, waarvan slechts vier in Michoacán
gezonde populaties bevatten: Oranino meer, Chilchota
stroomgebied, La Luz waterreservoir en La Isla vijver.
Bevolkingsaanwas en agrarische werkzaamheden nemen in dit
gebied toe en in combinatie met een stijgend waterverbruik
en chemische vervuiling worden veel van deze locaties
bedreigd. Hierdoor kan S. multipunctata als bedreigd worden
beschouwd. Rancho el Molino wordt in de hobby wel eens
als biotoop van de soort genoemd, maar de Skiffia uit dat
gebied is Skiffia lermae. Andere Goodeïden
waarmee de soort in de natuur samen mee kan worden
aangetroffen zijn: Goodea atripinnis, Chapalichthys
encaustus, Alloophorus robustus en Zoogeneticus
quitzeoensis.
Uiterlijk:
De soort is erg variabel en daarom is het moeilijk om een
eenduidige beschrijving van de kleuren en de tekening van
deze soort te geven. Sommige exemplaren hebben een grote
hoeveelheid zwarte vlekken op het lichaam, terwijl dit bij
anderen weer ontbreekt. Ook binnen één locatie kunnen de
verschillen in kleur en tekening groot zijn. Sommige
exemplaren hebben een prachtige gouden kleur die met name in
de borststreek duidelijk zichtbaar is. Helaas verdwijnt deze
kleur in het aquarium vaak na enkele generaties weer.
Daarnaast is de staartwortel bij de mannetjes, indien ze in
een juiste stemming zijn, blauw gekleurd. De vinnen kunnen
met name bij de mannetjes oranje met een blauwe rand zijn.
Het meest opvallend zijn de zwarte vlekken die zich soms op
het lichaam bevinden. De soortnaam ‘multipunctata’ verwijst
naar dit kenmerk. Meestal is deze tekening bij de mannetjes
meer uitgesproken, maar er zijn ook vrouwtjes met zeer veel
vlekken. Ook komen er veel exemplaren zonder zwart voor. In
La Luz waar ik de soort in 2002 ving, waren de meeste
exemplaren ongevlekt. Enkele waren echter bijna geheel zwart
met vooral aan de buikzijde een goudgele kleur. De
zwarte tekening is niet meteen na de geboorte aanwezig, het
kan wel bijna zes maanden duren voordat ze zichtbaar wordt.
Om de zwarte tekening in de aquariumstam te behouden,
verdient het aanbeveling om toch iets aan selectieve kweek
te doen. Mijn ervaring is dat anders de kleurloze vissen de
overhand krijgen.
De rugvin van de mannetjes is duidelijk anders gevormd dan
die van de vrouwtjes en heeft de zo kenmerkende ‘zaagtanden’
die ontstaan doordat de eerste vinstralen korter zijn. Ook
bezitten de mannetjes het voor de Goodeïden zo kenmerkende
andropodium (uitwendig geslachtsorgaan dat bestaat uit de
eerste vinstralen van de aarsvin). Hierdoor zijn de
mannetjes goed van de vrouwtjes te onderscheiden.
Hoewel dit nog wel eens per populatie verschilt, is het over
het algemeen een hooggebouwd visje.
Grootte:
Wildvang exemplaren kunnen een lengte van 8 cm bereiken. In
het aquarium zal de soort over het algemeen kleiner blijven.
Verzorging en kweek:
Over het algemeen stelt deze soort niet veel eisen aan de
omgeving. Hoewel qua darmlengte mogelijk een planteneter
(HIERONIMUS 1995) zijn het in het aquarium echte alleseters
en worden er aan het voedsel geen specifieke eisen gesteld.
De beste resultaten worden, zoals bij alle Skiffia’s,
bereikt door de vissen in een gemixte groep met alle
leeftijden te houden. Indien er rondom groepen planten zijn
waar de vrouwtjes zich enige tijd voor het werpen van de
jongen terug kunnen trekken, zullen er altijd een aantal
jongen overleven. Grote vrouwtjes kunnen tot ongeveer 40
jongen per worp krijgen. Indien er alleen volwassen
exemplaren aanwezig zijn, lijkt het alsof de jongen veel
meer als voedsel worden gezien. Blijkbaar moeten de oudere
dieren wennen aan de aanwezigheid van jongen. In de natuur
worden de grote exemplaren over het algemeen in het open
water aangetroffen en ook in het aquarium hebben ze de
nodige zwemruimte nodig. Om grote exemplaren te krijgen is
het noodzakelijk om een ruim aquarium te nemen (ca 100
liter), waarvan regelmatig een deel van het water wordt
ververst. Een lage temperatuur van rond de 14°C wordt zonder
problemen gedurende een langere periode verdragen. De
activiteit zal dan wel afnemen en ook de behoefte aan
voedsel is dan minder. Wanneer de temperatuur weer hoger
wordt, zal ook de voortplanting plaats vinden. Een
temperatuur tot 25°C vormt geen probleem. Wisseling in
temperatuur lijkt voor deze soort op de lange duur bijna
noodzakelijk. De hoge tolerantie ten aanzien van de
temperatuur maakt deze soort prima geschikt om ’s zomers
buiten te houden.
Vooral de mannetjes hebben onderling de gewoonte om af en
toe te sparren. Water verversen stimuleert dit gedrag. De
vissen staan dan met hun kop tegenover de staart van een
ander dier. Hierbij worden de vinnen maximaal gespreid en
zijn de kleuren het beste zichtbaar. Ze zoeken hiervoor
altijd individuen die bijna even groot zijn. Beschadigingen
treden bij deze krachtpatserij nooit op, blijkbaar is het
uiterlijk genoeg om de rangorde te bepalen.
Met betrekking tot het samenhouden met andere soorten die
ongeveer dezelfde eisen stellen heb ik weinig ervaring, maar
ik vermoed dat ook voor deze soort geldt dat een eigen
aquarium het meest geschikt is.
Concluderend kan worden gesteld dat de Gevlekte Zaagvin
Goodeïde een interessante en aantrekkelijk vis is. Zeker
voor mensen die de mogelijkheid hebben om de vissen ’s
zomers buiten te plaatsen de moeite van het houden waard.
Opmerkingen:
Deze soort is nauw verwant aan Skiffia francesae, zoals
KINGSTON (1978) al aangaf. Later genetisch onderzoek
bevestigt deze gedachte. JAMES LANGHAMMER ontwikkelde door
een kruising van S. multipunctata met S. francesae een
Skiffia die bijna geheel zwart is. Deze hybriden groeien erg
langzaam en zijn niet altijd even eenvoudig te houden.
Gezien de grote hoeveelheden zwart die natuurlijke
populaties van S. multipunctata reeds hebben, lijkt het niet
zinnig om veel tijd in deze kweekvormen te steken. Het
samenhouden van soorten uit het genus Skiffia is gezien de
grote kans op hybriden niet verstandig.
Literatuur (selectie):
H. HIERONIMUS (1992) : Skiffia multipunctata, ein
Anfängerfisch?. DGLZ-Rundschau (3): 52-54
H. HIERONIMUS (1995) : Die Hochlandkärpflinge. Westarp-Wiss.
ISBN 3-89432-408-2
M. HOLLY, H. MEINKEN & A. RACHOW : Ollentodon multipunctatus
(PELLEGRIN).: 975-976
K. DE JONG (1992) : Zonnende Gambusia's (levendbarenden in
de tuinvijver) deel II. Poecilia Nieuws (6):7-8
K. DE JONG (2003) : Op zoek naar zwaarddragers Mexico 2002
(tweede deel). Poecilia Nieuws (5): 70-82
B. KABBES (1999) : Vangreis van BRIAN en SIMONE KABBES,
Mexico 1998 Conclusies en bevindingen Familie Goodeidae.
Poecilia Nieuws (2): 22-35
D.I. KINGSTON (1978) : Skiffia francesae, a new species of
Goodeid fish from western Mexico. Copeia (3): 503-508
D. LAMBERT : Skiffia multipunctata (PELLEGRIN, 1901).
Viviparous (11): 0-2
D. LAMBERT : The sawfin Goodeids. Viviparous (11): 0-6
D. LAMBERT (1991) : Het geslacht Skiffia. Poecilia Nieuws
(4): 65-70
D. LAMBERT (1995) : The livebearer world More Goodeids.
Tropical Fish Hobbyist (5): 162-164
J.K. LANGHAMMER : The black beauty sawfin (a hybrid Skiffia).
Viviparous (23)
J.K. LANGHAMMER (1982) : The lost treasure of the Aztecs
Part II - The elfin and sawfin Goodeids. Livebearers (65):
3-5
J. LYONS (1997) : Tolerances of Mexican livebearers to
extremes of temperature and dissolved oxygen in the wild.
Livebearers (148): 16-19
E. MEINEMA (1990) : Kleine hooglandkarpers. Het Aquarium
(9): 209-212
G. MENDOZA (1965) : Sexual dimorphism in the dorsal fins of
Ollentodon and Skiffia, Mexican Goodeid Teleosts. Iowa
Academy of Science (72): 469-477
J. DE MOREE (1999) : De Skiffia's. Poecilia Nieuws (5):
102-105
A.C. RADDA (1986) : Cyprinodonte vissen in Mexico (slot).
Poecilia Nieuws (4): 54-57
C. SCIARONE (1992) : Skiffia multipunctatus (PELLEGRIN,
1901). Picasso onder water
E. SOTO-GALERA ET AL (1998) : Fish as indicators of
environmental quality in the Río Lerma Basin, México.
Aquatic Ecosystem Health and Management (1): 267-276
Tekst: Kees de Jong
|