Xenotoca melanosoma

 

Artikel beschikbaar gesteld door :

Kees de Jong


Xenotoca melanosoma
(FITZSIMONS, 1972)

Synoniemen:
Geen

Nederlandse naam:
Donkere Goodeïde

Beschrijving:
J.M.FITZSIMONS (1972): A revision of two genera of goodeid fishes from the Mexican plateau. Copeia (4): 728-756

Naamgeving:
Xenotoca = uit het grieks ‘vreemde nakomelingen’ dit heeft betrekking op de karakteristieke trophotaenia van dit genus
melanosoma = donker lichaam, een onderscheidend kenmerk van deze soort.

Verspreiding:
In de literatuur wordt over de verspreiding van deze soort weinig recente of volledige informatie gegeven. De informatie die hieronder is gegeven, is afkomstig van JOHN LYONS die veel onderzoek naar de verspreiding van soorten in Mexico doet Ik wil hem hier nogmaals bedanken voor deze informatie.
Een gebied dat vroeger als verspreidingsgebied werd aangegeven is de bovenloop van het Coahuayana stroomgebied. Hier is de soort, ondanks herhaald onderzoek, echter sinds 1975 niet meer aangetroffen. Het verspreidingsgebied zou zich nu beperken tot westelijk Jalisco ten westen van het Chapala meer en Guadalajara.
Recentelijk vingen NORMAN MERCADO en JOHN LYONS de soort in een plek in de Rio Ayuquila in de buurt van Autlan, wat de eerste keer is dat de soort in het Armeria stroomgebied wordt aangetroffen. Aangezien dit gebied intensief onderzocht is, kan worden geconcludeerd dat de soort daar niet in grote getale voorkomt en slechts een klein leefgebied heeft.
Er zijn historische meldingen bekend van de soort in de bovenloop van het Ameca stroomgebied en in twee of drie plekken kan de soort daar nog worden aangetroffen. In het Magdalena stroomgebied komt de soort nog slechts op enkele plekken voor.
Voor 1970 is er melding gemaakt van de soort in zowel het Colorado als het Santa Mariameer (ongeveer 100 km NW van Magdalena en Ameca stroomgebied). Rond 1970 is in deze gebieden ook een noordamerikaanse baars geïntroduceerd die de meeste kleinere vissen in deze meren heeft opgegeten. De status van de soort op deze locaties is dus onzeker.
Ook in het Cajititlanmeer (tussen Chapalameer en Guadalajara), Sayula-, San Marcos-, Zacoalco- en Atotonilcomeer westelijk van het Chapalameer, tussen het Chapala en het Armeria stroomgebied werd de soort vroeger aangetroffen. Al deze meren zijn voor grootte en diepte erg afhankelijk van de klimatologische omstandigheden. Onderzoek door JOHN LYONS in Cajaititlan, Atotonilco en Sayula in januari 2005 leverde geen exemplaren van X. melanosoma op. Zacoalco en San Marcos bleken uitgedroogd. Dit geeft wel aan dat als de soort in dit gebied voorkomt, het beperkt zal zijn.

Op basis van de afname van het aantal locaties waar de soort wordt gevonden, zou de status van deze soort ‘bedreigd’ moeten zijn.

Uiterlijk:
Een hooggebouwde robuuste vis waarvan de volwassen mannen afhankelijk van hun stemming en de achtergrond een donker tot zwart lichaam hebben. De mannen hebben de voor Goodeïden kenmerkende inkeping in de aarsvin. Meest opvallende voor de volgroeide mannetjes is de grote hoge rugvin. Bij jonge mannetjes is deze net zo groot als bij vrouwtjes, maar bij volgroeide mannen kan deze tot aan de staartwortel komen. De kleur van de rugvin kan variëren van grijs tot zwart. De overige vinnen zijn (donker)grijs.
De vrouwtjes hebben ook een donker lichaam maar hun vinnen zijn minder donker dan die van de mannetjes.
Pasgeboren jongen zijn gespikkeld en hebben een kenmerkende vlek in de basis van de rugvin.

Grootte:
Zowel de mannetjes als de vrouwtjes van deze soort kunnen een forse vissen worden. In de literatuur wordt melding gemaakt van een maximale lengte van 7 cm., maar volgroeide vissen kunnen een grotere lengte bereiken.

Verzorging en kweek:
Het gaat hier om één van de grotere Goodeïden en hoewel het geen echte zwemmer is, heeft de soort een ruimer aquarium nodig. De soort wordt het meest tussen de planten aangetroffen en het is dan ook raadzaam om ook in het aquarium een aantal schuilplaatsen aan te brengen. Deze schuilplaatsen zijn ook noodzakelijk om de af en toe elkaar rivaliserende mannetjes schuilplaatsen te bieden.
Het formaat van de vissen maakt dat het voer ook wat groter en steviger moet zijn. Kleine visjes worden door de soort al snel als voedsel gezien en kunnen af en toe als aanvulling op het menu dienen. Verder zijn het alleseters die weinig eisen aan het aangeboden voedsel stellen. De hoeveelheid voer is erg afhankelijk van de temperatuur. De soort heeft bij mij een grote tolerantie ten aanzien hiervan en een bodemtemperatuur van 14°C wordt zonder problemen verdragen. De vissen zijn dan wel minder actief en zullen zich niet voortplanten. Op de lange duur komt deze rustperiode X. melanosoma ten goede. ’s Zomers is een temperatuur van 27°C geen probleem. Aangezien de vissen bij deze hogere temperatuur veel actiever zijn en meer voedsel verbruiken, is het wel van belang om de kwaliteit van het water dan in de gaten te blijven houden. In 2000 vingen we deze soort samen met o.a. Xenotoca eiseni ‘San Marcos’ en Allotoca maculata bij Granja Sahuaripa waar we ze in het net tussen veel rottende bladeren en algen vonden. In het aquarium is schoon water echter van groot belang.

Wordt aan bovenstaande voldaan dan zal de kweek ook geen grote problemen geven. Wel is het zo dat de grotere dieren een bedreiging voor de jongen vormen. Hoewel de soort erg vruchtbaar is, een groot vrouwtje kan wel 60 jongen werpen, zullen er erg weinig over blijven in een aquarium met grote vissen. Het beste is het om het aquarium regelmatig op netgeboren jongen te controleren en deze dan meteen apart te zetten. Door deze aanpak te kiezen, zullen er van alle worpen enkele jongen overblijven. Het isoleren van een enkel vrouwtje heeft tot gevolg dat alle 60 jongen van één paartje afkomstig is. Het is beter om van alle vissen jongen te hebben en op die manier de genetische diversiteit zoveel mogelijk vast te houden.
De jongen zijn eenvoudig op te fokken en eten alle aangeboden voer van het juiste formaat. Mijn ervaring is dat ze niet snel groeien. Het kan wel zes maanden duren voordat de spikkeling verdwijnt en de kleuren van de volwassen dieren zichtbaar zijn. Het mannelijke geslachtsorgaan is na ongeveer twee maanden al zichtbaar.
Onder de juiste omstandigheden gehouden moet de soort naar mijn idee toch wel vijf jaar oud kunnen worden. FITZSIMONS (1974) heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de relatie tussen de verschillende soorten uit het genus Xenotoca. Hierbij heeft hij vooral gekeken naar de mogelijkheid tot het ontstaan van hybriden, waarbij ook gebruik werd gemaakt van kunstmatige inseminatie. Uit dit onderzoek bleek dat er tussen X. melanosoma en X. eiseni vruchtbare hybriden kunnen ontstaan. In de natuur komen beide soorten af en toe ook samen voor, maar over natuurlijke hybriden is niets bekend. Onderzoek van FITZSIMONS maakte duidelijk dat de balts een belangrijke belemmering is om in de natuur met een andere soort te paren. Als de soorten samen voorkomen is de balts veel meer uitgesproken en verschilt daardoor sterk van die van de nauw verwante soort. Ook tussen de verschillende populaties van X. melanosoma kan de complexe balts sterk verschillen.

Opmerkingen:
Zowel WEBB (1998) als I. DOADRIO & O. DOMÍNGUEZ (2004) geven aan dat de verschillen tussen de soorten X. eiseni en X. melonosoma en X. variata dusdanig groot zijn dat het niet logisch is om deze soorten in één genus te plaatsen. Het lijkt hen logischer om voor X. eiseni en X. melanosoma een nieuwe genus te benoemen. WEBB doet hiervoor in zijn proefschrift ook een voorstel, maar aangezien zijn proefschrift niet als een officiële publicatie geldt, is deze naam niet geldig. Het wachten is op een nieuw genus voor deze twee soorten.

X. melanosoma is voor het eerst in 1985 in Nederland geïmporteerd. DHR SIEBELINK en ik kregen toen enkele exemplaren van Duitser HANS DIETER GEORG. Deze dieren hebben echter niet voor nakweek gezorgd. In 2000 wisten JAN DE MOREE, LUDO COUVREUR en ik met behulp van OMAR DOMÍNGUEZ van de universiteit van Morelia de soort te vangen bij Granja Sahuaripa. Deze populatie bleek zich prima aan de aquariumomstandigheden aan te kunnen passen en is nog steeds in de hobby aanwezig.

Literatuur:
I. DOADRIO & O. DOMÍNGUEZ (2004): Phylogenetic relationships within the fish family Goodeidae based on cytochrome b sequence data. Molecular Phylogenetics and Evolution (31): 416-430
J.M.FITZSIMONS (1974): Morphological and behavioral intermediacy in hybrids of two species of Goodeid fishes from Mexico. Copeia (4): 848-855
J.M.FITZSIMONS (1976): Ethological isolating mechanisms in Goodeid fishes of the Genus Xenotoca. Bulletin Southern California Academy of Sciences (75): 84-99
P.GÖTTING (1990): Erfahrungen mit dem Schwarzen Hochlandkärpfling Xenotoca melanosoma FITZSIMONS, 1972. ZAG Lebendgebärende Zahnkarpfen (4): 9-10
H. HIERONIMUS (1995) : Die Hochlandkärpflinge. Westarp-Wiss. ISBN 3-89432-408-2
B.KABBES (1999): Vangreis van BRIAN en SIMONE KABBES, Mexico 1998 Conclusies en bevindingen Familie Goodeidae. Poecilia Nieuws (2): 22-35
D.LAMBERT (1995): Xenotoca melanosoma FITZSIMONS, 1972. Viviparous (31)
P.SCHUBERT (1989): Interessant und nicht farblos: Goodeiden 1. Aquarien Terrarien (10): 333-337
P.SCHUBERT (1990): Gedanken zur Vergesellschaftung von Goodeiden. DGLZ-Rundschau (1): 18-22
S.A.WEBB (1998): A phylogenetic analysis of the Goodeidae: 1-280
R.WINTER: Further thoughts on Xenotoca melanosoma. Viviparous (34)
 

Tekst: Kees de Jong
         

© Copy-right en voorwaarden voor gebruik