|
Zoogoneticus purhepechus
DOMÍNGUEZ DOMÍNGUEZ,
PÉREZ-RODRÍGUEZ & DOADRIO, 2008
Etymologie:
Zoogoneticus – samentrekking van ‘zoe’ (levend wezen) en
genes (de geborene). Dit verwijst naar het feit dat vissen
uit dit genus levendbarend zijn.
Purhepechus – afgeleid van ‘purhepecha’, de naam van de
oorspronkelijke bewoners van een deel van het gebied waar de
soort voorkomt.
Uiterlijk:
Een hooggebouwde vis met een maximale lengte van 6 cm. De
kleur is lichtbruin met grote donkere vlekken op de
achterkant van het lichaam. De buikzijde is licht van kleur
en bij de staartwortel bevind zich een donkere band. Tijdens
de paartijd zijn de mannetjes donkerder van kleur en
verdwijnt het vlekkenpatroon. Het lichaam van de mannetjes
heeft dan een groen/blauwe glans en een aantal schubben is
iriserend. De mannetjes hebben een gekleurde rand aan de
anaal- en rugvin. Bij de vissen uit La Luz is deze intensief
rood van kleur. Bij de vissen van andere locaties zijn de
randen van deze vinnen oranje. Net als bij andere goodeïden
zijn de mannetjes te herkennen aan de tot geslachtsorgaan
vergroeide anaalvin. Hierbij zijn de voorste vinstralen van
de anaalvin korter en vormen een lob die gebruikt wordt voor
de sperma overdracht.
Z. purhepechus lijkt erg op de al lang bekende Z.
quitzeoensis. De belangrijkste verschillen zijn: de
vinstralen en de breedte van de rugvin en de donkere vlekken
in de staartwortel. Daarnaast zijn er verschillen vast te
stellen op basis van DNA-onderzoek. De soorten zijn niet
gemakkelijk te onderscheiden en informatie over de
vangplaats is hiervoor van groot belang.
Verspreiding:
Deze soort komt voor in het lagere deel van het Río Lerma
stroomgebied, de bovenstroom van het Armeria, Santiago en
Lerma stroomgebied en het Chapala meer. De typelocatie is
het bronnensysteem La Luz. Deze bevindt zich ten zuiden van
Zamora in de buurt van het dorpje Orandino. In het meertje
van 1500 m2 groot is permanent water aanwezig. Vroeger
stroomde het water uit deze bronnen naar de Ducro rivier,
maar tegenwoordig wordt het water uit deze bron gebruikt
voor irrigatie en als waterbron voor de locale bevolking. La
Luz bevindt zich op 1.637 meter hoogte. De watertemperatuur
was in november 2002 21ºC, Ph 8,5 en Gh 3. De
luchttemperatuur kan teruglopen tot 10º, waarschijnlijk
blijft het uit bronnen afkomstige water warmer. Het water is
helder en de bodem bestaat uit rotsen en zand. De aanwezige
waterplanten zijn Iris sp. en Ceratophyllum sp. Een deel van
het water wordt bedekt door de geïntroduceerde waterhyacint.
Aan de oever groeien lisdoddes en biezen. Samen met
Zoogoneticus purhepechus leven de volgende goodeïden in La
Luz: Alloophorus robustus, Chapalichthys encaustus, Goodea
atripinnis en Skiffia multipunctata. Ook de levendbarende
tandkarper Poeciliopsis infans en de lamprei Lampetra
geminis zijn natuurlijke bewoners van deze biotoop. Net als
op veel andere plaatsen in Mexico komen er ook hier
geïntroduceerde soorten voor. Het zijn er veel: de molly
Poecilia mexicana, de groene zwaarddrager Xiphophorus
hellerii, de Afrikaanse cichlide Oreochromis spp., karpers
Cyprinus carpio en de Chinese graskarper Ctenopharyngodon
idella.
Hoewel Z. purhepechus een groot verspreidingsgebied heeft,
is het aantal plaatsen waar de soort wordt aangetroffen in
de laatste 5 jaar met 75% afgenomen. De meest voorkomende
verstoringen in het oorspronkelijke verspreidingsgebied zijn
de introductie van andere soorten, watervervuiling en
uitdroging. De conclusie van DOMÍNGUEZ-DOMÍNGUEZ ET AL is
dat de soort door de sterke afname van de verspreiding in de
natuur als bedreigd beschouwd moet worden.
Verzorging en kweek:
Het houden en verzorgen van deze soort verschilt niet
noemenswaardig van die van Z. quitzeoensis en Z. tequila.
Het is een rustige vis die zich het meest tussen de planten
ophoudt en niet veel zwemruimte nodig heeft. Een aquarium
met een lengte van 50 cm is groot genoeg om een groepje van
deze soort te houden. Tussen de vissen bestaat een rangorde
die regelmatig wordt bestendigd, waarbij de zwakkere vis
door een sterkere soortgenoot wordt verjaagd. Het verjagen
van soortgenoten vindt de hele dag plaats en gebeurt zowel
door mannetjes als vrouwtjes. Een schuilplaats voor de
zwakkere dieren is noodzakelijk.
De soort stelt geen bijzondere eisen aan het voer. Alles
wordt gegeten en droogvoer kan een groot onderdeel van het
menu vormen. De watertemperatuur moet rond de 21ºC liggen.
Een tijdelijke variatie in de temperatuur komt de dieren ten
goede. Lagere temperaturen tot 14ºC vormen geen probleem, de
vissen worden dan wel minder actief.
Een goede waterkwaliteit is wel van belang en het is aan te
raden om wekelijks een deel van het water te verversen. De
hoeveelheid water die door vers leidingwater moet worden
vervangen is afhankelijk van de mate waarin het water is
vervuild, maar moet minstens 50% bedragen. Voor het houden
van de soort lijkt de watersamenstelling niet zo van
belangt. Door diverse hobbyisten met ieder hun eigen
watersamenstelling werd de soort zonder problemen gehouden.
Als aan bovenstaande eisen is voldaan, is de kweek van de
soort probleemloos. Als de temperatuur rond de 21º ligt, is
de soort het vruchtbaarst en worden de meeste jongen
geboren. Ook in de natuur plant de soort zich gedurende het
hele jaar voort. De tijd tussen twee worpen is 7 tot 9
weken. Afhankelijk van de grootte van het vrouwtje worden er
15 tot 45 jongen per worp geboren. Meestal zijn de jongen
tussen de 9 en 12 mm groot. Jonge kleine vrouwtjes hebben
bij hun eerste worp meestal minder jongen, die een lengte
van 20 mm kunnen bereiken.
De tweede dag na de geboorte beginnen de jongen met eten.
Als er voldoende schuilplaatsen zijn, zullen er in het
aquarium altijd voldoende jongen overleven om voor
uitbreiding van de groep te zorgen. Het is verstandig om
voor de kleine jongen apart voer te geven, zodat ze geen
competitie over het voedsel met de grotere vissen hoeven aan
te gaan. Na enkele weken kan het geslacht van de mannetjes
aan de hand van de vergroeide anaalvin worden vastgesteld.
In gevangschap zijn de vissen na 8 tot 12 weken
geslachtsrijp.
Opmerkingen:
Z. purhepechus is in 2002 door L. COUVREUR en K. DE JONG in
Nederland ingevoerd. De toen ingevoerde vissen zijn
afkomstig van de type locatie La Luz en samen met het
holotype van de soort gevangen. Het is mogelijk dat een
eerdere import onder de naam Z. quitzeoensis heeft
plaatsgevonden.
DOMÍNGUEZ-DOMÍNGUEZ ET AL. schatten dat Z. quitzeoensis en
Z. purhepechus tussen de 1 en 3,5 miljoen jaar geleden zijn
geïsoleerd en zich in deze periode tot zich onderscheidende
soorten hebben ontwikkeld.
Literatuur:
O. DOMÍNGUEZ DOMÍNGUEZ, R. PÉREZ RODRÍGUEZ & I. DOADRIA
2008. Morphological and genetic comparative analyses of
populations of Zoogoneticus quitzeoensis (Cyprinodontiformes:
Goodeidae) from central Mexico, with description of a new
species. Revista Mexicana de Biodiversidad (79): 373-383
K. DE JONG 2003. Op zoek naar zwaarddragers Mexico 2002 Deel
2. Poecilia Nieuws (5): 70-82
Tekst: Kees de Jong
|