(Myers, 1933) |
||||||||||||||||||||||
Verklaring van de tekens | ||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||
Ten opzichte van andere vissen is deze soort vreedzaam,
onderling zijn mannetjes van deze soort zeer agressief. In
een klein aquarium is het dan ook beter om niet meer dan een
mannetje te houden. Het aquarium moet dicht worden
beplant. Een donkere bodem uit turfmolm en een
gedempte verlichting doen de kleuren beter tot hun recht
komen. Als voedsel moet klein levend voer worden gegeven. De kweek is als ze eenmaal in het aquarium gewend zijn vrij eenvoudig. De eieren worden afgezet en bevrucht in afzetmoppen. Ook worden ze wel in de bodem van turfmolm afgezet en bevrucht. De jongen komen na een twee tot drie weken weken uit. Het is ook mogelijk om de turf met de eitjes te verwijderen en daarna lichtjes gedroogd een maand te bewaren in een plastic zak en daarna vers water op te gieten. De jongen komen dan onmiddellijk uit. Ze moeten de eerste dagen gevoerd worden met infusoriën en daarna met Artemia-naupliën. |
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||
|