(Günther, 1868) |
||||||||||||||||||||||
Verklaring van de tekens | ||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||
Rustige, vreedzame soort die zowel in zoet- als brakwater
gehouden kan worden. In zuiver zoet water is de soort
nogal gevoelig. Het is dan ook aan re raden om 1 tot 2
eetlepels zeezout op 10 liter water toe te voegen. Ze
kunnen het beste in een speciaal-aquarium worden gehouden
dat is ingericht met fijn, donker zand op de bodem en verder
met stenen en wortels zodat schuilplaatsen ontstaan.
Elk dier heeft een eigen klein territorium waarin geen
soortgenoten worden toegestaan. Als voedsel moet afwisselend klein, levend voer worden gegeven zoals muggenlarven en watervlooien. De kweek is bij de juiste watersamenstelling niet al te moeilijk. Na afwisselend voeren en een flinke waterverversing met hard, brak water worden 150 tot 200 eieren onder stenen of een bloempotje afgezet en bevrucht. Het mannetje neemt de broedzorg voor zijn rekening. Na een viertal dagen komen de jongen uit. Zodra ze vrij zwemmen kunnen ze worden groot gebracht met Artemia-naupliën. Ze zwemmen de eerste tijd nog vrij in de onderste waterlagen tot ze na verloop van tijd naar het bodemleven over gaan. |
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||
Synoniemen : Gobius doriae, Hypogymnogobius doriae
|
||||||||||||||||||||||
|