|  | (Meek en Hildebrand, 1913) |  | ||||||||||||||||||||
|  |  |  |  | |||||||||||||||||||
| Verklaring van de tekens | ||||||||||||||||||||||
|  |  | |||||||||||||||||||||
|  | ||||||||||||||||||||||
|  | 
 | |||||||||||||||||||||
| Deze vis, die paarsgewijs moet worden gehouden, kan vooral 
                    in de paartijd zeer agressief en bijterig zijn.  Hij 
                    moet dus ook met niet al te kleine vissen worden samen 
                    gehouden.  Het aquarium moet worden ingericht met 
                    stenen en kienhout zodat schuilplaatsen ontstaan.  
                    Planten worden vooral in de paartijd uitgegraven.  Het 
                    beste is dus om wat drijfplanten te gebruiken. Als voedsel moet krachtig levend voer worden gegeven, afgewisseld met plantaardige kost in de vorm van sla, spinazie, algen en waterplanten. De kweek is redelijk eenvoudig. Tot 500 eieren worden op een vast substraat afgezet en bevrucht. Na het uitkomen worden de larven onder gebracht in broedkuilen. Ze worden door beide ouders intensief bewaakt en verzorgd. De jongen kunnen worden groot gebracht met Artemia-naupliën en fijngewreven droogvoer (plantaardig) | ||||||||||||||||||||||
|  | ||||||||||||||||||||||
|  | ||||||||||||||||||||||
| 
 | ||||||||||||||||||||||
|  | ||||||||||||||||||||||