(Deraniyagala, 1929) |
||||||||||||||||||||||
Verklaring van de tekens | ||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||
Een vreedzame, beetje schuwe vis die zich niet direct in een schooltje ophoudt. Mannetjes zijn af en toe een beetje onverdraagzaam onder elkaar. Dichte beplanting is noodzakelijk zodat de dieren zich kunnen terugtrekken. Een donkere bodem wordt op prijs gesteld.
Het zijn alleseters. Vooral in de kweek moet met stevig voer bijgevoerd worden. De kweek is redelijk eenvoudig. De dieren moeten paarsgewijs ingezet worden. Per keer worden 1-3 eieren afgezet tussen de planten. Er worden tot 300 eieren afgezet. Na het afzetten de ouders verwijderen. De jongen komen na 24 uur uit. Opfokken met fijn stofvoer en Artemia-naupliën. |
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||
Synoniemen : Barbus titteya, Capoeta titteya, Barbus
frenatus
|
||||||||||||||||||||||
|