(Boelenger, 1906) |
|||||||||||||||||||||
Verklaring van de tekens | |||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
Relatief vreedzame vis die een territorium inricht. De bak moet ingericht worden met stenen, zodat holen ontstaan waar de dieren zich kunnen verschuilen. De bodem moet uit
fijn zand bestaan. Planten zijn niet noodzakelijk, maar worden wel met rust gelaten. De soort woelt nauwelijks in de bodem.
Als voedsel moet fors levend voer gegeven worden, bv kreeft en kleine vis. De kweek is redelijk eenvoudig. De tot 50 eieren worden in een hol afgezet en na bevruchting door het vrouwtje in de bek genomen. De jongen worden 6 weken door het vrouwtje beschermd en bij gevaar en 's nachts weer in de bek genomen. De jongen kunnen gevoed worden met Artemia-naupliën en groeien snel. |
|||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||
Synoniemen : Paratilapia frontosa, Cyphotilapia frontosus,
Pelmatochromis frontosus
|
|||||||||||||||||||||
|